donderdag 27 december 2012

Heeft expressivistische kunst nog toekomst? N.a.v. de Mike Kelley tentoonstelling


Mike Kelley gezien. In het Stedelijk Museum Amsterdam. Een retrospectief: bijna 200 werken uit de periode van 1974 tot aan zijn zelfmoord begin 2012. Volgens het begeleidende krantje is Mike Kelley ‘een van de belangrijkste en meest invloedrijke kunstenaars van zijn generatie’. 'In 35 jaar bracht hij een opzienbarend en veelzijdig oeuvre voort dat bestaat uit schilderkunst, sculptuur, werk op papier, installaties, performances, muziek, video, fotografie en teksten.'

Kwam er met gemengde gevoelens uit. Waarom ‘moest’ ik dit zien? Waarom zou ik naar iemands mentale shit gaan kijken? Waarom zou ik me inlaten met de verwrongen gevoelens en (niet langer) onderdrukte fantasma’s die iemand zonodig publiek moet maken in de vorm van beelden?

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de vele loftuitingen aan het adres van Mike Kelley en deze expositie in het Stedelijk de loftuitingen zijn voor nieuwe kleren van de keizer, met dit verschil dat de maker de nodige schalksheid miste om wie dan ook in de maling te nemen. Wat overblijft is het kunstpubliek dat zichzelf voor de gek houdt, door met buitengewone ernst door de zalen te trekken, zoekend naar een bevestiging voor de aankondiging dat het werkelijk uitzonderlijk is wat het te zien krijgt.

Helaas, het werk is esthetisch oninteressant, hoe breed je ‘esthetisch’ ook opvat. De ideeën, als Kelley die al heeft, kunnen niet boeien. Het werk is humorloos, zonder lucht. Zielloosheid en zelfhaat komen bij me op, terwijl ik door de exhibitie loop, en ik heb weinig zin om mij daardoor te laten infecteren.

Wat me stoort is niet zozeer het tot expressie brengen van de eigen fantomen; daar kan interessant werk uit voortkomen (denk aan Goya’s etsen). Wat me stoort is het cultiveren van de eigen shit: de kunstenaar wil er niet echt van af; het is zijn ‘goudmijn’, ook al is het stront. Ook van werkelijk onderzoek is nauwelijks sprake. Het blijft bij zelfexploitatie, en daarmee het zichtbaar maken en uitvergroten van eigen rotzooi, meer niet, - waardoor het uiteindelijk zielloos wordt.

De obsessie met zichzelf en met de eigen troep blijkt ook in de kijkervaring van de toeschouwer: het werk overstijgt zichzelf niet en gaat geen betrekking aan met de kijker. Wat overblijft is een terugverwijzing naar de maker: kennelijk zit hem iets dwars, moet hij iets kwijt, wordt de ‘kunstenaar’ door iets geobsedeerd, - denk ik dan. Het werk communiceert niet met derden; de toeschouwer blijft er buiten. Bij schilders en tekenaars met een psychiatrische stoornis is die zelfbetrekking evident; maar is dat ook wat je verwacht van een kunstenaar?

Vanaf de jaren ’60, met voorlopers in expressionisme en surrealisme, is het gebruikelijk geworden om kunst tot vehikel te maken voor het tot-uitdrukking-brengen van innerlijke verwarringen en persoonlijke demonen, - door sommigen benoemd als ‘het onbewuste’. Maar wat schieten we ermee op? – en die vraag stel ik me als kunstliefhebber. Wie of wat is gediend bij dit exorcisme? Om zich ergens van te bevrijden? Maar is dat ook wat er gebeurt?


Met enige welwillendheid zou je het fenomeen waar Kelley een exponent van is, kunnen zien in het licht van de analyses van Charles Taylor. Deze Canadese filosoof en historicus laat zien waarom zelfexpressie belangrijk is geworden in onze cultuur. In twee lijvige studies, ‘Sources of the Self’ en ‘A Secular Age’, onderzoekt Taylor de wording van de hedendaagse subjectiviteit. Van 1500 naar 2000: wat is er in die tijd gebeurd? Kort zou je die ontwikkeling kunnen samenvatten als de gang van ‘God’ naar het ‘zelf’. Voor onze morele en levensbeschouwelijke oriëntatie richtten we ons in 1500 op een goddelijke waarheid, medegedeeld in de Bijbel, uitgelegd door theologen en filosofen, en verkondigd door geestelijken. Vrijheid van meningsuiting was irrelevant. De eigen mening deed er namelijk niet toe. Het laatste woord had de goddelijke waarheid. Wat voor mening je er als privé-persoon ook op nahield, zij was altijd ondergeschikt aan iets hogers. Dat was in 1500. Van daaruit heeft zich een lange ontwikkeling voltrokken, waarin ten slotte het individu zelf het criterium werd voor morele en levensbeschouwelijke oriëntatie, en dan zijn we uitgekomen in onze tijd. Wij ontlenen misschien veel aan een traditie, aan een religie of aan andere bronnen, maar uiteindelijk maken we zelf uit wat we acceptabel en richtinggevend vinden. In deze tijd is de vrijheid van meningsuiting dan ook uitermate belangrijk geworden. Het eigen oordeel telt. Meer nog: het is doorslaggevend geworden.

Vraag is: hoe komen we er achter wat de eigen mening is? Door in onszelf te graven vinden we niets. Om de eigen mening op het spoor te komen, moet je je uiten, - door Taylor ‘expressivisme’ genoemd. Door me te uiten wordt expliciet wat eerder zwijgend verborgen bleef. Anderen kunnen er op reageren, waardoor het me zelf duidelijk wordt wat die mening waard is; misschien behoeft zij bijstelling of wordt het me door de reacties nog duidelijker waarom ik iets vind. Ook erkenning wordt in dit zich-kenbaar-maken een factor van belang; ik wil erkend worden in wat ik belangrijk vind, ook al deelt de ander niet mijn mening. Expressivisme is dus onze manier geworden om ons moreel en levensbeschouwelijk te oriënteren, waarbij we zelf niet het enige maar wel het laatste woord hebben, - dat in tegenstelling tot een half millennium geleden.

In deze historische ontwikkeling zijn ook de functie en het belang van de kunsten veranderd. Was de kunstenaar in 1500 voornamelijk een ambachtsman, in 2000 geldt hij (of zij) als een culturele held. Denk aan de status van popmuzikanten. Met de opkomst van de Romantiek, eind 18de eeuw, speelt in de kunsten expressivisme een steeds grotere rol. En daar is een goede reden voor: een kunstenaar doet bij uitstek wat van iedereen wordt verwacht, nl zich uiten. 

In dit licht zie ik het werk van Mike Kelley: hij brengt zijn eigen demonen tot expressie. Tegelijk heb ik er mijn vraagtekens bij. Waarom zou ik me inlaten met de rotzooi van ene meneer Kelley? Eerlijk gezegd vind ik het nogal ‘boring’ om ernaar te kijken, niet alleen esthetisch gesproken, maar ook wat betreft 'human interest'.

Wat me het meeste stoort is dat de kunstenaar slechts zijn shit laat zien. Ik zie geen enkele poging om er iets anders mee te doen. Nergens transformatie, of een worsteling ermee. Nergens een poging om ermee in het reine te komen. Wat rest is een mengeling van irritatie en verbazing over de drukte die iemand maakt om zijn eigen troep uit te vergroten en te exhibitioneren. Is dat voldoende om van kunst te spreken? Ik kan het ook anders zeggen: is het okay om nog meer negativiteit de wereld in te slingeren, en dat onder de noemer van ‘kunst’? Is dat een zinvolle bijdrage aan cultuur?

Belang hechten aan het tonen van het negatieve, of het nu gedachten, gevoelens of handelingen betreft, heeft reeds een lange geschiedenis in de Westerse cultuur, en gaat terug op Aristoteles en zijn befaamde ‘catharsis’. In dit Griekse woord zit ‘katharos’, hetgeen ‘rein’ betekent. En dat is wat Aristoteles meende dat het tonen van het negatieve (bijv in drama) voor werking kon hebben, nl een reinigende.

Vraag die bij mij blijft hangen wanneer ik het werk van Mike Kelley zie (en hij is daarin niet de enige): waarom heeft het geen catharsische werking? Waarom voel ik me vooral voyeur in de privé-kelder van iemand die werk heeft gemaakt van zijn demonen zonder dat ik me er betrokken voel? En als die catharsische werking uitblijft, wat blijft er dan van het werk als kunst over? Een oefening in 'verdienstelijk' zelfmedelijden en een uitnodiging tot voyeurisme?



.

zondag 18 november 2012

Zwarte Pieten? Waarom geen bont gekleurde?




Vandaag doet Sinterklaas weer zijn intocht in Amsterdam. Met in zijn gevolg veel Pieten. Al enige tijd gaan er stemmen op die het zwart-zijn van de knechten van Sint aan de kaak stellen. Bijvoorbeeld onder de leus ‘Zwarte Piet is racisme’. Moeten de Pieten zwart zijn? Ik kan geen reden bedenken, behalve dat het traditie is, - en tradities veranderen.

Waarom geen bont gekleurde Pieten? Gisteren zag ik een jongetje met een groen-blauw-geel geschminkt gezicht. Ik kon mij hem heel goed voorstellen als Piet. En het pakje hoeft niet te veranderen.

Het heeft mij nooit echt gestoord dat de Piet een zwart gezicht heeft. Maar goed, ik ben dan ook blank en opgevoed met zwarte Pieten. Ooit heb ik enkele keren ‘Piet’ gespeeld in een schoolklas. Het effect, ook voor mezelf, zat vooral in het geschminkt en verkleed zijn, en niet in het zwarte van de Piet.

Ik kan mij evenwel goed indenken dat het heel anders wordt ervaren door mensen met een andere huidskleur. Waarom moet het hulpje van de witte goedheiligman zwart zijn? ‘Zwarte Piet is racisme’ is niet mijn leuze, maar waarom zouden we geen rekening houden met de mogelijkheid dat het kwetsend overkomt wanneer knecht Piet per definitie zwart is?

Het lijkt me dat de Sinterklaas-pret er niet minder op wordt wanneer iedereen z’n fantasie gebruikt bij het schminken van zijn knechten, van spierwit tot pimpelpaars met gele stippen, met alles daar tussenin. Integendeel. Wennen zal het snel, en het oogt veel speelser. Noem hem, of haar, Feestpiet of Bonte Piet. Probleem opgelost. Hierdoor zou Sinterklaas (weer) werkelijk een volksfeest kunnen zijn, iedereen inbegrepen.

En de strategie om verandering te brengen in deze Sinterklaas-traditie is simpel: gewoon beginnen. Pieten niet langer zwart maken, maar bont gekleurd schminken. Het doorbreken van de vanzelfsprekendheid zal wellicht verzet oproepen, maar ook dat went. Zonder aanpassingsbereidheid gaat een traditie dood, en wie wil dat nou? De Sint is al enige eeuwen oud, dus deze verandering zal hij ook wel overleven.

vrijdag 5 oktober 2012

Politieke eenwording van Europa? Eén in wat?


In de NRC-next van 4 oktober lees ik een pleidooi van Guy Verhofstadt en Daniel Cohn-Bendit voor een politieke eenwording van Europa. ‘Zonder de euro sterft Europa. Alleen een politieke federatie kan Europa en de euro redden.' Is dit wenselijk? Veel zal afhangen van de vraag: wat voor Europa? Met wat voor bevoegdheden en op welke terreinen?

De voornaamste fout in het denken over de eenwording van Europa is dat over de EU wordt gedacht in termen van een natiestaat. Het is tegelijkertijd de grootste hindernis, ook bij de tegenstanders van meer Europa. Wanneer Brussel maximaal ruimte zou laten aan de eigen cultuur, tradities, gewoontes etc van de afzonderlijke lidstaten en regio’s, en alleen werk zou maken van die zaken die werkelijk gemeenschappelijk geregeld zouden moeten worden om van betekenis te zijn in een globaliserende wereld, dan zou de sympathie voor een verenigd Europa zeker toenemen; in ieder geval zou er veel minder reden zijn voor afkeer en verzet.

De beslissende vraag is dus: wat is zaak voor Europese politiek en wat kan worden overgelaten aan de lidstaten of regio’s? In Duitsland heet zo’n politieke boedelscheiding ‘Kompetenzordnung’. Hoe zouden wij dat noemen? Competentie-afbakening? Hoe het ook mag heten, het is hard nodig. En niet in de laatste plaats om helderheid te verschaffen voor de Europese burger.

De indruk die nu wordt gewekt is dat Brussel vergaand wil regelen wat eerder in de verschillende parlementen werd geregeld. Van een verbod op stierenvechten in Spanje en restricties op het coffeeshop-beleid in Nederland, tot eisen aan de manier waarop kazen mogen worden gemaakt in Frankrijk. Ieder land kan dingen noemen waar men van vindt dat Europa zich er niet mee moet bemoeien. En terecht.

De indruk zal nadrukkelijk moeten worden weggenomen dat de EU uit is op een culturele gelijkschakeling. Laten we dus de boel omkeren: waar hebben we Brussel minimaal voor nodig? Wanneer Brussel zich aan dat minimum zou houden en bovendien luid zou uitbazuinen dat het dat ook daadwerkelijk wil (en niet meer dan dat minimum), dan is de kans veel groter dat politieke eenwording van Europa brede steun krijgt. Het betekent ook dat Brussel beleidsterreinen moet terugleggen bij de nationale regeringen. Nu bestaat nog teveel de indruk dat Brussel ons Den Haag wordt, of wil worden. En waarom zouden we dat willen? Wat voor invloed hebben we dan (nog) als burger?




zaterdag 1 september 2012

Zwanger van toekomst. N.a.v. een Parijs’ museum

Parijs is een reden rijker om te bezoeken: het Mac Val, een museum voor hedendaagse kunst, in Vitry-sur-Seine, een voorstad van Parijs. Het bestaat nog niet zo lang, sinds 2005, en huist in een tamelijk nieuw gebouw met een aantal prachtige zalen.

In ‘l’Officiel des spectacles’, wekelijkse culturele gids voor Parijs en omgeving, werd mijn aandacht getrokken door de titel van een tentoonstelling: ‘Vivement demain’. Met werk waarin de toekomst zich roert. ‘L’avenir à travers des visions poétiques, existentielles et utopiques.’ Klonk veelbelovend.

Ik ga geen beelden, video’s of installaties beschrijven die ik er gezien heb; dat lijkt me weinig zinvol. Laat ik zeggen wat me beviel.

Ten eerste, het meeste werk had niet de afgerondheid, - zoals vaak wel het geval is met gevestigd werk in de bekende musea. Werk met een openheid, niet direct te plaatsen en zonder voor de hand liggende duiding, - helemaal wat deze tijd nodig heeft.

Ten tweede: kunst als gelegenheid om in en vanuit het heden de toekomst te onderzoeken in haar mogelijkheid. (Of was het vooral de tentoonstelling die de gelegenheid schiep?)

De bezoeken aan het museum (ben er afgelopen weekend twee keer geweest) heeft op mij het effect gehad dat de kunstenaar in mij opnieuw is ontwaakt, en zich heeft gevoegd bij de filosoof, zodat een eerder verlangen wederom vlam heeft gevat: insteken op het leven als kunstenaar-filosoof. Oftewel, filosofie als creativiteit uitgebreid. Met alle mogelijke middelen. Om te onderzoeken en tot leven te wekken, wat ik de moeite waard acht, nl een nieuwe menswaardigheid in een veranderende cultuur, die het verleden als een oude huid van zich af schudt. Filosofie en kunst, en het liefst in combinatie, om geboren te laten worden waar deze tijd zwanger van gaat.

In Parijs is dit museum een verademing. Ben op dit moment vooral geïnteresseerd in hedendaagse kunst. Parijs is daar niet zo’n goede plek voor. De grote moderne musea, zoals Beaubourg, zijn werkelijk museum, in de gevestigde zin: gericht op wat de tand des tijds zal doorstaan en op bevrediging van de smaak van het grote publiek. Ik kende in Parijs geen plekken waar ruimte werd geboden aan nieuwe ontwikkelingen en experimenten. Het MacVal is wat dat betreft een aanwinst.




donderdag 9 augustus 2012

Kinderliedjes? Gewoon goede muziek!


Iets heel anders. Het verbaast me telkens weer wat voor een geweldige muziek voor en met kinderen wordt gemaakt in Nederland. Zowel qua tekst als in muziek. Natuurlijk zijn er de liedjes van Annie M.G. Schmidt (top!), maar er is veel meer.

Een must is uiteraard de serie Kinderen voor Kinderen. (Bijvoorbeeld de cd ‘Zo bijzonder’, en luister naar ‘Jongensmeid’ en ‘Dat was papa’, maar er zijn vele andere.) Ongelofelijk wat daar soms tussen zit! Goede teksten, stevige muziek, prima uitvoering. Wat een talent!

Verder: liedjes van Sesamstraat. En: Piet Piraatliedjes. Ook heb ik een paar leuke Efteling-cd’s in huis, met sprookjes en liedjes. (Wel eens geluisterd naar ‘Zo snel als de wind’?) Prachtige liedjes staan op een cd gemaakt voor/door Dierenpark Amersfoort: Knuffelpleinliedjes.

Allemaal toevallige scores. Er is vast nog veel meer.

Met mijn zoontje van 6-en-half heb ik het geluk naar fantastische muziek te kunnen luisteren, en soms ook te swingen! Jammer dat deze muziek niet op de radio te horen is. (Waarom? Wordt kindermuziek niet serieus genomen?)

Mochten Nederlandse muzikanten dit soort muziek als een tussendoortje beschouwen, ik zou zeggen, ga er mee door! Je hoort gewoon de lol die ze er in hebben! Wat me er vooral aan bevalt, is het casual karakter, zonder grote pretentie, waardoor niet zelden creativiteit juist kan schitteren! (Ik zou willen dat Nederlandse bands vaker zo zouden excelleren!)

Ik ben geen specialist op het gebied van het Nederlandse lied, maar voor zover ik het ken, zijn er tal van liedjes voor en met kinderen die niet zouden mogen ontbreken op een toplijst van Nederlandse muziek. Wellicht dat 50% van die lijst kindermuziek zou zijn. Overdreven? Luister maar! In ieder geval mogen ze niet worden vergeten.


dinsdag 24 juli 2012

Arabische lente in Syrië?


Kloppen de analyses wel die worden gegeven van de burgeroorlog in Syrië? Is het plaatje dat wordt voorgeschoteld in Westerse media niet simplistisch en voorgestructureerd vanuit Westerse denkgewoontes?

Er wordt gedaan alsof Syrië het volgende land is in de reeks Arabische landen waar de lente uitbreekt. Na Tunesië, Egypte en Libië, is het nu aan Syrië om vrijheid en democratie te bevechten. Maar deugt deze patroonherkenning wel?
Er wordt gedaan alsof er sprake is van een helder conflict: een dictator (Assad plus kliek van getrouwen) versus bevolking die naar vrijheid snakt. Maar is het zo simpel?
Er wordt gedaan alsof het lot van Syrië als geheel op het spel staat: ófwel het land wordt geregeerd door Assad, ófwel door de oppositie; alsof het land ondeelbaar is. Maar ligt het zo eenvoudig?

Ik heb sterk de indruk dat één factor over het hoofd wordt gezien, namelijk de godsdienstige. Wie de berichtgeving goed leest merkt op dat het voornamelijk een soennitische meerderheid is die in opstand komt tegen een conglomeraat aan godsdienstige minderheden (waaronder diverse denominaties christenen), onder leiding van de sjiitische alewieten (de minderheid rondom Assad). Deze minderheden hebben er geen belang bij dat de soennitische meerderheid aan de macht komt; ze dreigen dan al hun privileges en ook hun relatieve vrijheid kwijt te raken. Het is dus iets te gemakkelijk om te menen dat de gehele bevolking van Syrië zit te wachten op een regimeverandering.

Verder lijkt het me de moeite waard om de kaart van het Midden-Oosten niet alleen te bekijken op landsgrenzen, maar ook langs lijnen van godsdienstige demografie, met speciale aandacht voor soennieten enerzijds en sjiieten anderzijds. Wie de geschiedenis van het islamitische werelddeel enigszins kent, weet dat de strijd tussen deze twee hoofdstromingen binnen de islam reeds vele bloedige hoofdstukken kent.

In Irak, waar pas bij aanslagen weer meer dan 110 doden vielen op één dag, gaat de strijd voornamelijk tussen soennieten en sjiieten. De gelijkenis met Syrië is frappant, zij het omgekeerd: in Irak behoorde de dictator, Saddam Hoessein, tot de soennitische minderheid, die de sjiitische meerderheid onderdrukte.

(Wat maakt dat deze bevolkingsgroepen zo slecht kunnen samenleven binnen één land? Als naïeve westerling zou je zeggen dat Sjiisme en Soennisme slechts twee varianten zijn van eenzelfde godsdienst, de islam. Kennelijk ligt het niet zo simpel. Hoe komen beide stromingen zo onverzoenlijk, wat betreft macht?)

Voeg daaraan toe het gegeven dat de meeste landsgrenzen in het Midden-Oosten geen zelfgekozen of zelfbevochten landsgrenzen zijn, maar begin 20ste eeuw zijn getrokken door de Volkenbond, onder toezicht van de toenmalige koloniale mogendheden, m.n. de Britse en de Franse. Deze grenzen zijn dus niet gegroeid vanuit een onderlinge solidariteit, noch natuurlijk, noch cultureel. Waarom zouden de landsgrenzen dan heilig zijn?

De situatie in het Midden-Oosten is uiteraard complex, en niet te reduceren tot maar één verklarende factor. Maar wat zou het verhelderen wanneer we de factor ‘Soennisme versus Sjiisme’ eraan zouden toevoegen? Heeft dit toebehoren aan, dit zich identificeren met verschillende hoofdstromen binnen de islam verklarende betekenis in de analyse van de huidige conflicten in het Midden-Oosten?

Iran, als kernland van het sjiisme, wordt dan vanzelf ook van belang. Is het denkbeeldig dat Iran erop uit is om ‘oude’ landsgrenzen open te breken of om dit minstens te verwelkomen, teneinde nieuwe landen te laten ontstaan die gebieden met een sjiitische meerderheid omlijnen? Zodat de invloedssfeer van Iran zich solide uitbreidt. Toegepast op de huidige conflicten zou dat betekenen: een opbreken van zowel Irak als Syrië, op den duur.

Met deze bril op ziet de situatie in Syrië er anders uit. Zelfs al ruimt Assad het veld, dan is het conflict nog allerminst ten einde.

vrijdag 18 mei 2012

Hoe erg is het wanneer de Euro ontploft? Enkele notities van een Euro-sceptisch geworden pro-Europeaan

Als de Euro onderuit gaat, is dat dan erg? Natuurlijk, het gaat geld kosten. Met de Euro in crisis gaat de berichtgeving vooral over financieel-economische gevolgen. Maar is dat het enige om rekening mee te houden?

Als politieke amateur en europafiel volg ik de ontwikkelingen, met name vanuit het standpunt van de politiek en cultureel geïnteresseerde burger. Mijn vraagtekens bij de officiële duidingen van de crisis nemen alsmaar toe. Niet dat er sprake zou zijn van een complot of iets dergelijks, maar wel de vraag: wat is de redding van de Euro waard? Wat staat er eigenlijk op het spel? Is Europa wel gediend bij een eenheidsmunt?

Al maanden horen we nu dat de Euro in gevaar is, vanwege landen die zich niet aan de begrotingsregels hebben gehouden. De zondebokken zijn bekend. Tegelijk komen er steeds grotere protesten, op straat en in verkiezingen, met name in landen die zwaar door de financieel-economische crisis getroffen worden. In Spanje blijven de Indignados zich manifesteren. In Griekenland wordt het politieke veld uit elkaar gespeeld richting uitersten: radicaal links enerzijds en een neonazistische partij anderzijds. De protesten richten zich niet alleen tegen de opgelegde bezuinigingen, maar ook tegen Europa. En dit gebeurt in steeds meer EU-landen.

Is het vreemd dat grote delen van de bevolking weerzin ontwikkelen tegen ‘Brussel’? De Euro vraagt om grotere integratie, zo beweert men. Maar wie wil dat? De burger ook?

De eurocrisis staat niet op zichzelf. Sinds 2008 verkeren ‘we’ in een financieel-economische crisis. Die crisis is in hoge mate toe te schrijven aan wanpraktijken in de financiële sector. Daarnaast zijn er dus regeringen geweest die veel meer hebben uitgegeven dan verantwoord was. Echter, degenen die voor deze crisis betalen zijn niet de banken (zij keren ondertussen weer miljoenen aan bonussen uit aan directeuren en anderen binnen het eigen bedrijf), noch degenen die verantwoordelijkheid droegen voor funest regeringsbeleid. Degene die voor deze crisis betaalt, is de bevolking. Wij, de burgers, worden geconfronteerd met bezuinigingen en lastenverzwaring, terwijl de veroorzakers van de crisis vrijuit gaan, en meer nog: weer gewoon geld verdienen alsof er niets aan de hand is.

Is het vreemd dat grote delen van de bevolking dit niet pikken, en dat zij bij verkiezingen voor partijen kiezen die weigeren nog langer medewerking te verlenen aan deze praktijken? Verkiezingen zijn nog steeds de belangrijkste manier om als burger te laten merken dat je het niet eens bent met de wijze waarop ons dagelijks leven financieel-economisch gerund wordt. Straatprotesten (zoals die van de Indignados en Occupy) zijn belangrijk om stem te geven aan het ongenoegen en om solidariteit te creëren. Echter, straatprotesten zullen een systeem niet veranderen. De hoop is dat regeringen dit kunnen en zullen doen. En als blijkt dat nationale regeringen daartoe niet bij machte zijn vanwege ‘Brussel’, terwijl datzelfde Brussel niets doet aan de macht van de financiële sector, dan is de begrijpelijke uitweg: anti-Europees stemmen, - hetgeen dan ook in toenemende mate gebeurt.

Er is kennelijk aanleiding voor systeemkritiek. Positief gezegd: een systeem heeft vertrouwen nodig om te kunnen functioneren, en dat is precies wat in crisis is. Het vertrouwen in EU en Euro begint krachtige scheuren te vertonen. Niet alleen politiek en economie, ook geld is een kwestie van vertrouwen. Wat voor kritiek is geïmpliceerd met dit afnemende vertrouwen? Alleen deze vraag leidt tot een vruchtbaar antwoord op de crisis. Maar gebeurt dit ook?

Politici en andere belanghebbenden doen enorm hun best om de bevolking ervan te doordringen dat EU en Euro van groot belang zijn voor onze welvaart, en dat dat zeker voor Nederland-exportland geldt. Toch blijkt dit beroep op het ‘gezonde verstand’ en het ‘welbegrepen eigenbelang’ weinig effect te hebben, gelet op de peilingen.

Al vaker is gebleken dat mensen zich niet louter laten sturen door behoeften en gerationaliseerd eigenbelang, met bijbehorende verstandigheid, - alsof we slechts calculerende burgers zouden zijn. Wie zich niet erkend of gehoord voelt, wie meent dat hem onrecht wordt aangedaan, terwijl anderen ongestraft zelfzuchtig kunnen zijn, wie het gevoel krijgt te worden belazerd of onrechtvaardig behandeld, zal anders kiezen dan verstandig is, - althans, ‘verstandig’ in de ogen van degenen die nergens last van hebben. Alleen in rechtvaardige tijden mag je hopen dat het verstand heerst in de politiek, ook bij burgers, en volgens velen komt deze tijd daar niet voor in aanmerking.

De Euro staat niet langer symbool voor Europese eenheid, maar is meer en meer een symbool van een financieel-economisch regime, dat wel offers vraagt van het volk, maar waar het volk nauwelijks invloed op heeft, zelfs niet in onze zogenaamde democratie. Vroeger heette dat regime ‘kapitalisme’, nu ‘neo-liberalisme’ of ‘vrije markt’, - zoek de verschillen.

Misschien is het een simplistische voorstelling van zaken, maar ik vind het niet vreemd dat het nieuws van de afgelopen vier jaar de indruk achterlaat dat een situatie van onderdrukking aan het ontstaan is. Het grote geld en de vrije markt produceren vooral meer ongelijkheid, zowel wat betreft kansen en welvaart als qua invloed. De kapitalistische economie levert ons grote voordelen op, maar dat is niet het enige; zij heeft ook een schaduwzijde. Als bij ondergaande zon worden deze schaduwen steeds langer en indringender. Gevolg: onmacht en onrechtvaardigheid lijken steeds meer de hoofdrolspelers te worden in het veld van politieke afwegingen, gemaakt door burgers.

Ik ben altijd een groot voorstander geweest van Europa, en nog steeds, maar ik ben niet meer zo zeker over de heilzaamheid van de EU, - althans, zoals zij nu is geconstrueerd.

Ik voel mij zeer zeker Europeaan. Ik ben blij dat mijn identiteit niet beperkt hoeft te blijven tot Nederland. De EU was wat mij betreft de politieke vertaling van een gegeven dat zich in enkele millennia heeft opgebouwd: de Europese beschavingsruimte. De Euro heb ik verwelkomd als een grensoverschrijdend en verenigend middel, dat concreet uitdrukking gaf aan een verbroederd Europa.

De constructie bleek evenwel niet perfect. En wat eerst schoonheidsfoutjes leken, blijken steeds meer symptomen te zijn van ernstige systeemproblemen. Met name het democratische gehalte van de EU blijkt zwaar tegen te vallen: het door de Europese burgers gekozen Europarlement blijkt nauwelijks politieke macht te hebben. En verder holt het nauwelijks-democratische Brussel steeds meer de macht van nationale parlementen uit. Dus, waar stemmen we eigenlijk op wanneer er weer verkiezingen zijn?

Je krijgt niet de indruk dat de politieke elite in Europa de stem van het volk erg op prijs stelt. Wanneer de voormalige Griekse premier Papandreou een referendum wil uitschrijven om burgers als direct betrokkenen mee te laten beslissen over een pakket met zeer zwaar ingrijpende maatregelen, dan schreeuwt men moord en brand. Wat betekent democratie nog in Europa?

En daar komt nog eens bovenop dat het financieel-economische regime waar we als Europeaan aan onderworpen zijn, nauwelijks door Brussel wordt gereguleerd. Zelfs niet sinds de crisis die in 2008 is uitgebroken. Misschien heeft het weinig zin om te blijven hameren op fouten in het verleden (zoals de vergaande deregulering die met Reagan school heeft gemaakt in de Westerse wereld). Wel heeft het zin om er alles aan te doen om de kans op een volgende crisis sterk in te dammen.

Wellicht dat de macht van de EU op sympathie zou kunnen rekenen van haar burgers, wanneer zij zich sterk zou maken om de invloed en zelfzuchtigheid van banken en beurzen aan banden te leggen, maar niets wijst erop dat de EU inderdaad die intentie heeft. In plaats daarvan onderwerpt men zich óók in Brussel nog steeds aan het dictaat van de markt, alsof het een natuurverschijnsel is. Is het niet absurd dat politieke instanties, ook de hoogste, zich alsmaar bevreesd tonen voor hoe de financiële markten zullen gaan reageren wanneer ze een besluit nemen? Het huidige financieel-economische regime creëert bange politiek. Waarom gebeurt er niets aan de macht van het kapitaal?

Verder wordt steeds duidelijker dat Europa niet gediend is bij maar één soort ethos, - zich vertalend, bijvoorbeeld, in arbeidsethos en discipline. Lokale mentaliteiten verschillen en laten zich niet gelijkschakelen in naam van de Euro. Dit blijkt uit protesten uit Mediterrane landen tegen ‘Duitse’ maatregelen. De EU staat niet alleen voor één markt, maar dreigt ook culturele uniformiteit te eisen, met name waar het gaat om werk en discipline. Wie zal daar blij van worden? Burgers in ieder geval niet. Op deze manier dreigt de Euro het tegenovergestelde te bewerkstelligen van wat initieel de bedoeling was, nl Europese eenheid versterken. Lidstaten komen tegenover elkaar te staan, niet alleen als crediteuren en debiteuren, maar ook doordat een deel van de landen het gevoel krijgt dat het andere deel hen een manier van leven opdringt.

Nogmaals, hoe vreemd is het dat Europese burgers steeds minder vertrouwen hebben in de EU? En hoe vreemd is het dat een eventuele val van de Euro op steeds minder treurnis zal kunnen rekenen, laat staan steun voor het tegendeel?

Met de invoering van de Euro zijn we steeds meer de eenheid zoekende dwang van de Brussel gaan voelen. Europa is evenwel altijd een continent van verscheidenheid geweest, - het is de multiculturele samenleving bij uitstek! Is meer integratie wel gewenst? Wordt het niet tijd om weer meer ruimte te geven aan de diversiteit? Europa is een beschaving met vele culturen, en die onderlinge verschillen zijn ook altijd haar kracht geweest. Is ook een andere EU mogelijk, een die duizend bloemen laat bloeien?

Minder Brussel, meer Europa. En als de Euro dan een sta-in-de-weg is, het zij zo; dan moet een andere oplossing worden gezocht. Waarom niet twee munten, bijvoorbeeld: één lokale en de Euro voor de grensoverschrijdende handel? Moet in deze tijd gemakkelijk te regelen zijn. En dan hebben de banken ook nog iets nuttigs te doen! Het ergste zou zijn dat het Europese project gedicteerd gaat worden door financiële belangen, waarbij de bevolking wordt gedwongen tot slaafs volgen. Democratie, maatschappelijke rechtvaardigheid en culturele vrijheid zijn belangrijker dan het in stand houden van de Euro, - zeker wanneer blijkt dat het eerste niet gediend is bij het laatste, en dat beide elkaar niet versterken, zoals aanvankelijk de bedoeling was. Dan maar geen eenheidsmunt. Liever een dynamisch Europa met een open toekomst dan een munt met een geknevelde beschaving.


Nog eens anders gezegd:

Het Europa dat strengheid en soberte predikt, houdt niet op om de Euro voor te stellen als noodzakelijk voor economische groei en voor het handhaven van onze welvaart. De vraag is echter steeds meer: de welvaart voor wie? Wiens welvaart wordt in stand gehouden, nu het crisis is? Lange tijd leek de versterking van de Europese eenheid (met de Euro als cement) hand in hand te gaan met een verbetering van de algehele levenskwaliteit van iedereen in Europa, zo werd het althans lange tijd voorgesteld. Maar is die automatisch geachte verbinding nog vol te houden?

Ondertussen is een geheel nieuwe situatie ontstaan, met een andere logica. Het regent bezuinigingen en disciplinaire maatregelen. Waarom? Omdat geld moet worden opgehoest voor een financiële sector die dreigt te bezwijken. En wie worden erdoor getroffen?

Gelukkig roert zich meer en meer ook een ander Europa, één dat zich sterk maakt voor een sociale en rechtvaardige samenleving, met de burgers als de eerste aandeelhouders in deze politieke onderneming. Dit engagement keert zich steeds meer af van de EU, - althans, zoals zij nu functioneert. En deze afkeer zal zich zeker doorzetten wanneer de EU rücksichtslos haar lot verbindt aan het voortbestaan van de Euro en aan de belangen van het grote geld, terwijl de bevolking mag opdraaien voor de kosten.

Is het mogelijk het tij te keren? Kan de EU (weer?) een project worden waarbij de bevolkingen van alle lidstaten baat hebben? Het Europese project heeft nu de schijn tegen zich. Vooralsnog varen alleen de financiële sector en de macht van Brussel wel bij de crisis. Kan het anders?

Ondertussen herontdekt de bevolking de tegenmacht. De mogelijkheid is beperkt, maar zij blijkt in steeds meer lidstaten te worden aangegrepen: stemmen, en wel op partijen die het vertrouwen in de EU opzeggen. Wanneer de tegenstem groot genoeg is, brengt dat zowel de Euro als Brussel in gevaar, zoals blijkt uit de verontwaardiging over, alias vrees voor, de verkiezingen in Griekenland. Hopelijk trekt men er lessen uit die voluit rekening houden met de terechte eis van rechtvaardigheid. Zo niet, dan volgen verkiezingen elders en een alsmaar afnemend vertrouwen in het Europese project. Europa als beschaving zal blijven bestaan, maar of de EU als organisatievorm zich zal weten te handhaven is niet meer zo zeker.

En wat betreft de Euro, een opsplitsing zou ook een optie kunnen zijn, mits dit gepaard gaat met veranderingen op het politieke vlak: het ongedaan maken van het democratische tekort (met name in Brussel) en een ingrijpende beteugeling van de financiële sector, - twee onontkoombare voorwaarden voor een geloofwaardiger Europa, vanuit de burger bezien.






[Groeitekst; kan nog veranderen]


dinsdag 1 mei 2012

Democratische vernieuwing, door zelfopheffing van de bestaande partijen, - om ruimte te maken voor nieuwe


Populisme? Verzet tegen de Haagse regentencultuur? Geen aandacht voor de wil van het ‘gewone volk’? Eerder verbaas ik me over het voortbestaan van de gevestigde politieke partijen. Waarom zouden we moeten blijven leven met partijen die al decennia lang bestaan? Omdat ze ooit zijn opgericht? Omdat ze ooit succesvol waren? Omdat ze ooit een reden van bestaan hadden?

Waarom zouden we niet een moment afspreken waarop alle bestaande politieke partijen zich tegelijkertijd opheffen, waarna nieuwe formaties kunnen worden gecreëerd, op basis van nieuwe of hernieuwde visies, waarbij rekening wordt gehouden met nieuwe ontwikkelingen en gewijzigde verhoudingen, niet alleen politiek, maar ook economisch, cultureel, demografisch etc.

En laten we er een terugkerend moment van maken. Om de 40 jaar, bijvoorbeeld. Het zou het huidige democratische bestel bevrijden van tal van spinnenwebben en oud zeer, van veroudering en gefossiliseerde gewoontes. Het zou het mogelijk maken om te hergroeperen op basis van verwantschap over bestaande partijgrenzen heen. Het zou het nodig maken zich politiek te herdefiniëren, in het licht van eigentijdse omstandigheden. Het zou voluit ruimte bieden aan nieuwe ideeën en initiatieven. En ingenomen posities zouden zich opnieuw moeten bewijzen, in plaats van te teren op de macht der gewoonte.

Het zou politiek maken tot wat het zou moeten zijn: creatief, wereldscheppend, met de burger in de hoofdrol. Iedereen zou eens in z’n leven de ervaring kunnen hebben dat hij of zij er politiek gesproken werkelijk toe doet, en wel door bij te dragen aan een algehele politieke vervelling, - iets om naar uit te kijken!

Met een dergelijke zelfvernieuwing zou populisme geen reden van bestaan meer hebben! En er wordt voorkomen dat onvrede en antipolitiek tot ressentimenteel gif worden, waarbij burgers zich afkeren van de samenleving waar ze zelf toe behoren, vanuit een wrok niet gehoord te worden.

Wie dit moet invoeren? De gevestigde politieke partijen zouden zelf zo slim moeten zijn om dit te willen: zichzelf opheffen, om zich vervolgens opnieuw uit te vinden. Een periodieke vernieuwing van de democratie is uiteindelijk in het voordeel van alle politici die niet louter uit zijn op eigen machtsvoordeel en die het politieke spel op waarde weten te schatten.

Zoals machtswisselingen in een democratie op een vreedzame manier verlopen, zo zou ook politieke vernieuwing een ingebouwd mechanisme moeten worden van het democratische bestel, zonder dat we hoeven te wachten op verstarde verhoudingen, verzuurde burgers en doldraaiende volkstribunen.

Leve de partijpolitieke zelfopheffing, leve de democratie! - een fantasie? Zou kunnen, maar één die het proberen waard is!






.

maandag 2 april 2012

Op zoek naar de ‘ziel’ van eigentijdse kunst

Een bezoek aan museum Boijmans van Beuningen. Tentoonstellingen met eigentijdse kunst bezoeken is voor mij een welkome ervaring. Ik kan het soms bijzonder nodig hebben: om ontheven te raken van dagelijkse beslommeringen en me te laten inspireren door de sfeer die deze kunst ademt. Wat maakt eigentijdse kunst zo bijzonder? (De aanduiding ‘eigentijds’ moge vreemd lijken; ik doel op de beeldende kunst vanaf begin 20ste eeuw tot nu, met pioniers in de 19de). Anders gezegd, met een oneigentijds woord: wat is haar ziel? Als kunst kenmerkend is voor een tijd en cultuur, wat zegt de eigentijdse kunst dan over de onze? Om deze vragen te verkennen neem ik een aanloop vanuit eerdere tijden. (Boijmans biedt daar uitstekend de gelegenheid toe.)

Bij Middeleeuwse kunst voel ik me een kerk ingetrokken. Zelfs bij schilderijen van Jeroen Bosch krijg ik dat gevoel; zij krijgen betekenis in de context van kunst die in dienst stond van eredienst en devotie. Aangenaam, deze fantasievolle verstilling, maar meer dan een wandeling van herkenning levert het meestal niet op. Misschien dat deze kunst in een kerkelijke omgeving meer effect heeft. Kaarsje erbij. Wierook. In een museum staan deze schilderijen vooral mooi te wezen, maar is dat wel passend? Zeker is dat hun functie een andere was.

Rond 1500 begint de lucht op te klaren. Minder engelen en goddelijke sferen, meer wolken, bergen en landschappen, en menselijke portretten. Denk aan Leonardo da Vinci. In de moderne tijd ontdekt de Europese mens de werkelijkheid van alledag. Dat gebeurt in wetenschap, terwijl er technologie wordt ontwikkeld die steeds meer grip geeft op de tastbare werkelijkheid. Ook in de kunst toont zich de interesse voor wat zich zintuiglijk aan ons voordoet. Op alle mogelijke manieren wordt de werkelijkheid onderzocht. (Is er in dat opzicht sprake van een ‘renaissance’? Ik vraag het me af. Beelden uit de Oudheid stellen meestal een ideaal voor ogen, niet wat men aantrof.) Alles, elk onderwerp, elke mythe, elke gebeurtenis of situatie kan in de moderne tijd aanleiding zijn voor picturale ontdekkingsreizen, om háár in beeld te brengen: de zintuiglijke werkelijkheid, in al haar facetten. (Je zou je bij de weelde aan schilderijen die vanaf de 16de eeuw is ontstaan kunnen afvragen of de onderwerpen er wel toe doen. Ligt de eigenlijke fascinatie niet bij de zintuiglijke werkelijkheid zelf?)

De Nederlandse kunst speelt in deze terreinverkenningen een bijzondere rol. Als ergens het alledaagse leven serieus werd genomen als onderwerp voor schilderkunst, dan was het wel hier ten lande. Van stillevens tot landschappen. Van huiselijke taferelen tot burgerportretten. Ook poëten als Rembrandt en Vermeer namen hun vertrekpunt in de waarneembare wereld.

Deze exploraties raken in de 19de eeuw gaandeweg uitgeput. Bovendien komen technische media tot ontwikkeling, zoals fotografie en film, die heel direct zijn in hun weergave; de schilderkunst krijgt een forse concurrent. Impressionisme is in feite het uiterste van de kunst in de moderne tijd. (Ik heb nooit goed begrepen waarom het impressionisme wordt gerekend tot de nieuwste kunst. Is het niet een verdergaande exploratie van de werkelijkheid zoals we die zintuiglijk waarnemen, met speciale aandacht voor de werking van licht?) In het pointillisme tenslotte lost de zichtbare werkelijkheid letterlijk op, in een tableau van kleine, losse punten.

In de ontwikkeling die volgt zijn Van Gogh en Gauguin overgangsfiguren, breuken en pioniers tegelijk. (In de beeldhouwkunst zou je Rodin kunnen noemen.) In hun kunst manifesteert zich iets nieuws: de werkelijkheid gezien en getransformeerd door de ogen van de individuele beleving. Natuurlijk speelde de beleving van de kunstenaar altijd al een rol in het maken van kunst, maar nu wordt zij hoofdonderwerp, en persoonlijk. Werkelijkheid én beeld worden experimenteertuin voor de speel- en experimenteerdrift van de kunstenaar. De zintuiglijke werkelijkheid benut als projectiescherm en als voorraadkamer aan elementen, ten behoeve van eigen waarheden, - interpretaties die zich gaandeweg minder bekommeren om de werkelijkheid zoals men die aantreft. Ook de picturale middelen worden onderdeel van het experiment, zeker in de loop van de 20ste eeuw. De werkelijkheid wordt iets om te transformeren, ook in kunst. Zij is niet louter voorwerp van beschouwing of onderzoek, maar om mee te spelen. De waarheid van het beeld is niet meer kwestie van ontdekken, maar wordt een uitvinden.

Wat mij in eigentijdse kunst opvalt (en aanspreekt) is de vrijheid die eruit spreekt, of minstens de zucht ernaar. Vrijheid in verbeelding, vrijheid in materiaalgebruik, vrijheid in mentaliteit. Kijk naar Picasso, Klee, Kandinsky, om er enkelen te noemen. Kunst wordt manifestatie van vrije of zich bevrijdende geesten. Sommigen (zoals de surrealisten) zien haar zelfs als revolutionair middel ter culturele bevrijding.

Eigentijdse kunst is er niet per se om van te genieten; zij wil transformeren: de toeschouwer, de wereld, of allebei, en in de eerste plaats de kunstenaar zelf.

Wanneer je kunstgeschiedenisboeken doorneemt, met name de breedpubliekelijke, dan is opmerkelijk hoe slecht men raad weet met de beeldende kunst van de afgelopen 40 jaar. Zeg maar vanaf Beuys ongeveer. Is zij anders dan de kunst die begon met pioniers als Van Gogh en Gauguin? Voorlopig blijf ik haar zien als onderdeel van eenzelfde culturele beweging, - niet door te kijken naar onderwerp of materiaalkeuze, maar gemeten naar het effect dat het werk op mij heeft: een gevoel van vrijheid, spel en experiment.

zaterdag 21 januari 2012

De wereld in anti-systeem beweging: een politieke test

Opmerkelijk zijn de anti-systeem bewegingen in het politieke landschap, op tal van plekken in de wereld.

De opstanden in de Arabische wereld hebben allen het heersende systeem in het vizier. Van werkelijk succes kan nauwelijks nog worden gesproken, behalve dat dictaturen niet langer geaccepteerd worden door grote delen van de bevolking. Sommige worden omvergeworpen, maar wat komt er voor in de plaats?

De Occupy-beweging doet iets vergelijkbaars, maar dan in de Westerse wereld: systeemkritiek. De democratische rechtstaat wordt meestal als systeem niet ter discussie gesteld, maar wel het functioneren ervan, met name richting financiële sector en de markteconomie.

In Europa komt daar nog eens bij: de sterke groei van anti-establishment bewegingen die zich politiek meer en meer aan het vertalen zijn in obstakels voor de gevestigde politiek. Niet van links komend (zoals enkele decennia geleden), maar van rechts. Gevoed door onrust over economische malaise en een voortvretende financiële crisis en door onvrede op het identiteitsfront, met immigratie en islamisering als voornaamste doelwitten.

In eigen land lijkt het anti-establishmen protest, aangevoerd door Wilders, over zijn hoogtepunt heen. Ingekapseld, zo lijkt het. (Of is het luwte?)

Dat is niet overal zo. Bijvoorbeeld in Frankrijk.
Le Monde van 13 januari opent met een artikel over het alledaags worden (‘banalisation’) van de extreemrechtse partij van Marine Le Pen. Volgens een recente peiling stemt bijna een derde (!) van de Fransen in met de ideeën van het Front national. In negatieve zin tamboereert Le Pen op alle thema’s die de andere partijen min of meer als een gegeven accepteren: de EU, de euro, multiculturaliteit, ruimte voor de islam binnen de samenleving, mondialisering, vrije markt, - om de belangrijkste te noemen. En met dit verzet spreekt zij kennelijk een fors deel van de Franse bevolking aan.

Zullen Europese democratieën de systeemtest onder druk van extreemrechtse bewegingen doorstaan? Of zitten we in een sluipende erodering van het politieke klimaat?

Naast het ‘wereldnieuws’ in ons deel van de wereld zijn er de gebeurtenissen die onze pers nauwelijks halen. Ik denk aan de vele plaatselijke opstanden in China, vaak tegen onrechtvaardige praktijken, corrupte ambtenaren, e.d. Ik denk ook aan de burgeroorlogen en gewelddadige ‘incidenten’ in Zwart Afrika; tal van landen in dit deel van de wereld kunnen nauwelijks worden gezien als een functionerend politiek systeem.

En laten we Amerika niet vergeten. Het politieke systeem aldaar heeft niet alleen te maken met protest van de zijde van de Occupy-beweging. Ook rechts-Republikeins staat het onder druk: alle kandidaten voor het presidentiële kandidaatschap pleiten voor een reductie van Washington.

Wat hebben deze anti-systeem bewegingen te beduiden? Is er sprake van iets gemeenschappelijks? Of zijn de gebeurtenissen (kritiek, verzet, protesten, opstanden) voornamelijk lokaal gemotiveerd, en is hun gelijktijdigheid eerder toeval? Is het door de geglobaliseerde media waardoor het lijkt alsof de chaos overal aan het toenemen is? Of is er werkelijk iets groters of veelomvattenders aan de hand?

Zeker is dat chaos niet de enige component is van deze bewegingen. Er zijn ook berichten over enorme verbeteringen in levensstandaard, gezondheid en levenstijl op wereldschaal, de afgelopen decennia, met name in het niet-Westerse deel van de wereld.

Wat we gemakkelijk vergeten is bovendien de nauwelijks te overschatten impact van de technologische revolutie, met name in mobiele communicatie en internet. Ik hoef slechts terug te denken aan de wereld van 20 jaar geleden: met name communicatief kost het moeite om het verschil nog voor de geest te halen. En wat voor ons geldt, is overal. De digitale revolutie grijpt overal om zich heen. Alsof we in een andere wereld leven, één met een extra laag: een wereldomspannende telecommunicatieve dimensie die aan de biosfeer is toegevoegd.

De wereld lijkt zich te bewegen als één grote ontwakende draak, - een test voor alle politieke systemen. Zullen zij het uithouden, met hier en daar een aanpassing? Of zullen zij breken en ineenstorten, om plaats te maken voor nieuwe? Klein puntje ter relativering: anders dan in het Westen, is de draak in de Chinese verbeelding geen gewelddadig en vraatzuchtig monster, maar een teken van geluk. Anyway, in crisis lijkt de verwarring een ondergaande zon, maar dat zou anders kunnen uitpakken.



.