zaterdag 22 oktober 2011

Het Occupy-rizoom, een ongrijpbare presentie

De Occupy-beweging, zoals die nu om zich heen grijpt, is een beweging zonder leiding en zonder eenduidig eisenpakket. Is dat een bezwaar? Het feit dat zij al enige weken van zich doet spreken en zich wereldwijd uitbreidt, geeft een aanwijzing voor een eerste antwoord: kennelijk niet.

Alleen al de volgehouden aanwezigheid van actievoerders op symbolische locaties heeft het nodige effect, waardoor hun zaak in de aandacht komt en blijft. Enigszins vergelijkbaar met de acties van Greenpeace: bearing witness, getuige zijn van onrecht, om zo een (milieu)probleem te laten zien, en er publiciteit aan te geven.

Het is als het stellen en uithouden van een vraag: ook al komt er niet direct een antwoord, het maakt wel dat je het onderwerp blijft onderzoeken. Een vraag blijkt veel vruchtbaarder dan een antwoord.

Om de kwestie open te houden, is het een voordeel dat de Occupy-beweging geen leider heeft, geen porte-parole, en geen eenduidig eisenpakket. Zo kan niemand het protest monopoliseren of simplistisch reduceren, - hetgeen zeker van belang is bij de problemen waar de Occupy-beweging aandacht voor vraagt: zij zijn complex en meer-dimensionaal. Elk simpel antwoord zou ongeloofwaardig zijn.

De kracht van de Occupy-beweging zit in haar ongrijpbaarheid als grassroots-beweging, die zich manifesteert als een rizoom, om een denkbeeld van Deleuze te gebruiken: een organisatievorm zonder aanwijsbaar centrum en zonder verticale directie, eerder een horizontale woekering, zich oncontroleerbaar uitbreidend, als onkruid in een tuin. In de woorden van Deleuze: "Een rizoom is een niet-hiërarchisch en niet-betekenisdragend systeem dat uitsluitend bepaald wordt door een circulatie van toestanden, zonder Generaal, zonder een organiserend geheugen of centrale automaat".

Anders dan bijeenkomsten van actiegroepen of politieke partijen ervaar ik de gezamenlijkheid op het Beursplein als een gebeurtenis in een publieke ruimte (in de zin van Hannah Arendt): in een tussenruimte, waarin de pluraliteit van mensen tot haar recht kan komen, - een ruimte, niet alleen om te ontmoeten, maar ook om met elkaar in gesprek te gaan, en om verschillen in belangen, perspectieven en opvattingen over samenleven in discussie te brengen. Basaal politiek dus, juist omdat een verscheidenheid aan mensen zich met elkaar druk maakt over hun leefwereld. Bijna nergens is zoiets te vinden.

Onvrede of verzet heeft zelden slechts één naam, en dat geldt zeker voor de ‘zaak’ van de Occupy-beweging. De motivaties voor sympathie of solidariteit zijn zeer uiteenlopend. Het zou fataal zijn wanneer deze diversiteit tot een eenheid zou worden gesmeed, zowel in denken als in organisatiestructuur. De Occupy-kracht zit niet in bundeling van krachten, maar in het uitspreiden ervan.

Door deze (non-)structuur blijft de Occupy-beweging méér dan een identificeerbaar incident dat eenmalig de kranten haalt, om vervolgens te worden overspoeld door nieuwe incidenten, alsof het nooit heeft plaatsgevonden.

Hoe lang zal het Occupy-rizoom effectief blijven? Tot de winter intreedt en het te koud wordt om nog langer actie te voeren in tentenkampen op symbolische plekken?

Gelukkig hangt het voortbestaan van de Occupy-beweging niet louter af van tentenkampen. Internet is het overkoepelende actieveld van deze protestbeweging. (Zelfs dit schrijfsel zou je er als onderdeel van kunnen zien.) Haar presentie, op het Beursplein bijvoorbeeld, staat niet op zichzelf, maar is virtueel verbonden met een netwerk dat oneindig veel verder reikt, - een ongrijpbare grootheid. Houdt het in Amsterdam op, dan gaat het elders verder. De diversiteit van het Occupy-rizoom, zowel qua standpunt als in locatie, wordt bijeengehouden én mogelijk gemaakt door een mondiaal medium. Een virtuele gemeenschap als broedplaats voor protest en solidariteit, en ook voor vernieuwing en initiatieven.

Het is niet duidelijk welke kant het op zal gaan. Ook over het belang ervan heerst onduidelijkheid. Sommigen bagatelliseren de boel. Anderen gaan heel ver in hun duiding (of is het hoop?). Zo spreekt een commentator in de Volkskrant zelfs over ‘revolutionaire dimensies’, en trekt hij een vergelijking met onrust aan de vooravond van de Franse Revolutie:
“De zogenoemde Occupy-beweging begint mondiale allures te krijgen. Het lijkt verstandig deze beweging, die weleens revolutionaire dimensies zou kunnen aannemen als de europroblematiek niet snel wordt opgelost, uiterst serieus te nemen.
De geschiedenis herhaalt zich nooit precies, en toch is er een zekere analogie met de beweging van de sansculotten, de ‘kleine luyden’ die de ruggengraat vormden van de Franse Revolutie. Enerzijds voelt men zich bedreigd door onzekerheid over zijn baan, zijn inkomen en carrière, inflatie, en een onbestemd gevoel van een op handen zijnde sociale crisis. Anderzijds is er de nieuwe geldadel van bankiers en financiële goochelaars, die bonussen en andere voordelen en privileges incasseren zonder dat de meerderheid van de bevolking hiervoor enige rechtvaardiging ziet. Het is het nieuwe Ancien Régime.” (Bernard van Praag in de Volkskrant van 21 oktober 2011)

Of deze vergelijking terecht is, zal de tijd leren. Dat er genoeg reden is en blijft voor de Occupy-beweging bewijst zich elke dag weer wanneer je de krant openslaat en leest over financieel-economische perikelen, van pensioenonzekerheid tot potten gevuld met miljoenen aan bonus voor bankiers en de aanhoudende Eurocrisis.

Het is de vraag of een rizoom de kracht van een revolutie kan hebben, zoals de Volkskrant-commentator suggereerde. Een andere vraag is of we op een revolutie zitten te wachten.

Sinds de Franse Revolutie behoort een totale omwenteling tot de politieke verbeelding, van zowel links als rechts. Het lijkt zelfs het summum van vernieuwing, - alsof er dan pas echt iets gebeurt. Maar is dat zo? Zijn revoluties niet vaak de enige mogelijkheid om uit een verstarring te breken? En verkeert onze wereld in zo’n verstarring, waardoor revolutie de enige hoop is?
Behalve in situaties van diep ingevreten corruptie en systemische onrechtvaardigheid (zoals in de landen van de Arabische lente), wat is de winst van revolutie? Is tegenmacht niet een vruchtbaarder alternatief? Het is minder destructief, maakt beduidend minder slachtoffers, en is waarschijnlijk effectiever en creatiever, - althans, in een democratische orde.

Alle systemen in democratisch georganiseerde landen draaien op vertrouwen. (Dictaturen draaien op angst.) Vertrouwen in het financieel-economische systeem, in het rechtssysteem, in de democratie: het is cruciaal voor hun functioneren. Crises van de afgelopen jaren waren in de eerste plaats vertrouwenscrises. Gaat een dergelijke crisis diep genoeg, dan dwingt zij tot hervorming. En daar zit ook de effectiviteit van tegenmacht. Laten zien dat iets niet werkt of tal van negatieve gevolgen heeft, tast het vertrouwen aan.

Dit zou ook weleens het belangrijkste machtsmiddel van de Occupy-beweging kunnen zijn: een aanklacht belichamen, met impact voor het vertrouwen in het systeem. De onbetrouwbaarheid van het huidige financieel-economische systeem aan het licht brengen, manifest maken, tot het collectieve bewustzijn laten doordringen. De beweging stelt in staat tot focalisatie. Met name door de gevolgen die het systeem heeft voor individuele levens een veelkoppige stem te geven: we weten het wel, maar zolang het niet door een collectief aanhangig wordt gemaakt, lijkt het vooral een privé-kwestie.

Zoals acties van Greenpeace imagoschade teweeg kunnen brengen (zoals ten tijde van de Brent Spar actie), waardoor beoogde bedrijven gedwongen worden iets te doen, zo zouden manifestaties van de Occupy-beweging effect kunnen hebben in beslissingsprocessen, in de politiek en misschien zelfs in het bedrijfsleven.

Tegenover systemen die functioneren zonder menselijke maat, met louter aandacht voor statistieken, cijfers en grafieken, brengt de Occupy-beweging individuele levens in stelling en hoe zij getroffen worden door molochs, plus het creatieve verzet ertegen, - een tegenmacht die moeilijk valt te negeren, zeker wanneer zij voortduurt en zich alsmaar meer verspreidt, als een rizoom.

vrijdag 14 oktober 2011

Wees niet bijziend, bezet Wall Street, ook in Amsterdam!

Voor een rechtvaardiging van de beweging ‘Occupy Wall Street’, hoef je slechts te rade te gaan bij haar tegenstanders. Zoals de boodschap aan de demonstranten van Herman Cain, de selfmade ondernemer en VS-presidentskandidaat: ‘Geef Wall Street niet de schuld, geef de grote banken niet de schuld. Als je geen baan hebt en niet rijk bent, geef jezelf de schuld’ (Volkskrant, 11-10-11). De financiële sector, sociale (on)gelijkheid en individuele kansen: het heeft allemaal niets met elkaar te maken. Geweldig. Je moet ofwel stupide zijn, ofwel ideologisch volstrekt doortrapt, om iets dergelijks als politicus te durven beweren.

Zelfs de centrale topbankier van Amerika, Ben Bernanke, geeft blijk van meer integriteit, of intelligentie, toen hij zijn begrip uitsprak: ‘Ik denk dat mensen de schuld geven aan de financiële sector en eerlijk gezegd kan ik ze dat niet kwalijk nemen.’

Problemen individualiseren en verpsychologiseren: deze manier van denken maakt nog steeds school, vooral in kringen van zelfhulp en goedkope spiritualiteit. Zij maskeert de werkelijke verhoudingen, of beter: houdt deze onzichtbaar. Neem externe omstandigheden voor lief, vergeet maatschappelijke structuren, let niet op machtsverhoudingen: het enige dat telt ben jij. Je bent de creator van je eigen situatie. Wees autonoom. Het lot ligt in je eigen handen! De God almachtige is tegenwoordig in iedere huiskamer te vinden, in hoogst eigen persoon. Tja.

Ondanks kritiek lijkt de Westerse cultuur, en met name de Amerikaanse, nog steeds één grote cursus bijziendheid: 'Verander de wereld, begin bij mezelf', waarna er nooit meer verder wordt gekeken dan het eigen kleine wereldje. Hierdoor kunnen onverantwoorde speculanten en politici ongestoord hun gang gaan, met gevolgen voor iedereen. Zeer terecht dat daartegen wordt geprotesteerd. Occupy Wall Street, ook in Amsterdam: minstens om een discussie op gang te brengen over de vraag hoe de samenleving momenteel is ingericht, en welke rol de wereldwijde geldhandel daarin speelt. Opdat het financiële systeem, met de banken als belangrijkste actoren, niet geheel onopgemerkt de omstandigheden bepalen waarin talloze individuen hun levensonderhoud proberen te verdienen, of daar niet in slagen.

dinsdag 11 oktober 2011

Vertrouwen houden in de democratie. Of: Hoeveel dreiging kan zij aan?

Is er reden om zich ongerust te maken over extremisme in politiek en protest (van PVV tot radicale islamisten)? Komt ons politieke systeem erdoor in gevaar? En wie of welke partij zou de sociale vrede tot zijn of haar opdracht moeten maken?

Laat ik een recent voorbeeld nemen dat nauwelijks nieuws is geweest, maar dat toch niet zonder betekenis is, met name waar het gaat om de ruimte voor verschillen. Gekoppeld aan de vraag naar het vertrouwen in de democratische rechtstaat: hoe afwijkend mag je zijn?

In de Trouw van zaterdag 8 oktober las ik dat een groepje van ongeveer 40 moslims en moslima’s bij het Haagse Binnenhof had gedemonstreerd tegen het boerkaverbod: ‘Onze vrouwen gaan hun boerka niet uitdoen. Blijf van onze religie af.’ Volgens de schrijver van het stukje was er ‘oorlogszuchtige taal’ gebezigd: ‘Neem je vrouwen en kinderen mee naar binnen. Barricadeer deuren en ramen.’ En: ‘Er zijn hier fascisten die onze hoofddoeken bespotten, ons vlees verbieden, onze besnijdenissen ter discussie stellen. Moeten we nu ook sterren gaan dragen?’

Langzamerhand ben ik tot de overtuiging gekomen dat het weinig zin heeft om me echt druk te maken over een andere leef- en denkwijze dan die van mijzelf (gezamenlijk met mensen die haar delen of er interesse in hebben), en des te meer om alert te zijn wat betreft het politieke en juridische kader waarbinnen de verscheidenheid aan leef- en denkwijzen met elkaar samenleven, - in ons geval: de democratische rechtstaat.

Mensen zijn nu eenmaal verschillend, en dat is niet jammer, maar juist iets om voluit te appreciëren, en wellicht gaat dat het beste door mij zoveel mogelijk te onthouden van een mening over elk van die leef- en denkwijzen. Om die verscheidenheid vreedzaam te laten samenleven is een bovenpersoonlijk systeem nodig dat verschillen tot hun recht laat komen, dat ingrijpt bij discriminatie en zelf niet willekeurig partij kiest, en dat krachtig genoeg is om extremen te weerstaan. Anders gezegd: een samenleving is vrijer naarmate zij een grotere verscheidenheid bestaanszekerheid kan garanderen. Verschillen zijn er altijd al; die hoeven niet te worden gestimuleerd of gecreëerd. Menszijn is pluriform. Probleem is eerder hoeveel verscheidenheid wij als persoon aankunnen enerzijds, en anderzijds hoeveel verscheidenheid een samenlevingssysteem aankan, afgezien van privé-oordelen.

Er zijn nu eenmaal mensen met – in mijn ogen – bizarre opvattingen. Zoals mensen die per se een boerka willen dragen. Maar waarom zou ik me erover druk maken, wanneer ik weet dat onze democratische rechtstaat zoiets wel aankan? In plaats van mij blind te staren op de denkbeelden van een ander, kan ik mij beter concentreren op hetgeen voor mij het leven de moeite waard maakt.

(Opvallend is overigens dat de demonstranten in het protest tegen het boerkaverbod hun lesje staatkunde goed blijken te hebben geleerd: op spandoeken wordt gerept van ‘democratie’ en ‘godsdienstvrijheid’. Een van de leuzen luidde: ‘Godsdienstvrijheid geldt niet voor moslims’. Als dat werkelijk zo is, dan is dat inderdaad een reden om de democratische rechtstaat erop aan te spreken. De vraag is evenwel of de boerka om anti-islamitische redenen is verboden, of om redenen die niets met godsdienstvrijheid van doen hebben, - een juridische kwestie die, naar ik hoop, zorgvuldig is onderzocht toen het verbod is ingesteld.)

Je bovenmatig druk maken over andermans opvattingen is grotendeels toe te schrijven aan twee motivaties: óf aan zich bedreigd voelen, óf aan onzekerheid, en het ergste is wellicht de combinatie. Zich bedreigd voelen, omdat men geen vertrouwen heeft in het beschermsysteem: zal de democratische rechtstaat wel sterk genoeg zijn om de bedreiging het hoofd te bieden? Zich onzeker voelen, omdat men niet goed weet waar men zelf voor staat: een groepering die dan wel duidelijk is in wat zij wel en niet wil legt deze onzekerheid bloot. Onzekerheid wil herkenning en wordt bang bij afwijkend gedrag.

Onzekerheid is een persoonlijke kwestie, - daarom niet onbelangrijk, maar zij kan niet door de politiek worden opgelost. Wie dat wel doet, vervalt in populisme.
Zich-bedreigd-voelen verwijst naar externe omstandigheden. Rechtsorde en politiek systeem hebben er alles mee te maken. Er is alle reden toe om dat gevoel serieus te nemen.

Het lijkt niet teveel gezegd om te menen dat het huidige politieke klimaat wordt gedicteerd door zich-bedreigd-voelen. Zal onze munt, de euro, het houden, ondanks de crisis in Griekenland en andere landen? Zal ons welvaartspeil het houden, ondanks geopolitieke verschuivingen in economische macht? Zal de oudedagsvoorziening, het pensioensysteem, het houden, ondanks de aanhoudende financiële crisis? Zal het cultureel-maatschappelijke klimaat er een blijven van vrijheid en tolerantie, ondanks grote veranderingen in bevolkingssamenstelling? Zal de politiek bereid zijn/ in staat zijn om de macht van de banken aan banden te leggen?

Kennelijk is het vertrouwen in het gemeenschappelijke baken ten tijde van grootschalige veranderingen, de democratische rechtstaat, tanende. Zelfs al zou er feitelijk geen reden toe zijn, dan nog is het verminderde vertrouwen een feit. Hoe hierop te reageren? Hoe het vertrouwen in de democratische rechtstaat te herstellen?

Tekenend is de crisis die de PvdA doormaakt: zij slaagt er niet zich te profileren als oppositiepartij. Niet onbelangrijk daarin is de positie van Job Cohen. Is hij de juiste persoon?

Wie hem heeft gevolgd als burgermeester van Amsterdam en wie zijn boek ‘Binden’ heeft gelezen, kan niet anders dan concluderen dat Cohen zich er serieus voor inzet om ‘de boel bij elkaar te houden’. Hij heeft daarover uitstekende ideeën. Meer dan enig ander politicus op dit moment is hij bezig met het samenlevingsvraagstuk. De vraag is: waarom lukt het niet om die inzet politiek te vertalen? Is het misschien omdat ‘de boel bij elkaar houden’ niet een partijpolitieke kwestie is, maar een kwestie die boven de partijen uitgaat?

Er is wel een partij voor wie de politiek zelf hoofdonderwerp is, nl D66. Zij wil geen partijpolitiek bedrijven, maar is in het leven geroepen om het functioneren van de democratie te verbeteren.

Het gaat me nu niet speciaal om Job Cohen, noch om een of andere partij aan te prijzen. Wel vraag ik me af hoe het vertrouwen in het politieke en juridische systeem hersteld en versterkt kan worden.

Je zou kunnen zeggen: Cohen is leider van de verkeerde partij. Zijn verhaal hoort eerder thuis bij D66. Ik twijfel niet aan de sociale betrokkenheid van Cohen, maar zijn kracht ligt veeleer op het algemene niveau: hoe kunnen we met zijn allen vreedzaam samen leven? En dat toont zich ook in zijn stijl: niet confronterend of polariserend, maar gericht op cohesie en coöperatie. Probleem is: een partij is er nooit voor iedereen.

Bovendien, het zou jammer zijn wanneer de gerichtheid op samenleven partijpolitiek geclaimd zou worden; zij hoort niet speciaal thuis bij de PvdA, maar betreft het functioneren van het politieke systeem als geheel. En zoals gezegd, als er al een partij is bij wie een reflectie op het functioneren van de democratie thuis hoort, dan is het D66.

In deze tijden van crisis zou de voorman (of –vrouw) van de PvdA juist een parti-pris moeten vertegenwoordigen: opkomen voor de zwakken in de samenleving en daar voor gaan, zonder reserve.

Als ik niet wist dat het een voorstel vanuit het ongerijmde was, dan zou ik zeggen: laten Cohen en Pechtold van partij wisselen. Beide heren zouden beter op hun plaats zijn, en ook het politieke klimaat zou erdoor verbeteren. (De sociaal-democraten zouden dan wel een pragmaticus als voorman voor lief moeten nemen; in ruil daarvoor krijgen ze evenwel een goed gebekte oppositieleider! En wellicht is Pechtold niet te beroerd om enige PvdA-standpunten over te nemen. Voordeel voor D66 zou zijn dat het onder leiding van Cohen opnieuw een partij zou kunnen worden die nadenkt over de kwaliteit van onze democratie en met voorstellen komt.)

Vraag blijft: hoe het vertrouwen in de democratische rechtstaat te herstellen, dan wel te versterken? Niet alleen het systeem zelf, maar ook het vertrouwen erin, zijn namelijk cruciaal om de verscheidenheid aan leef- en denkwijzen optimaal tot hun recht te laten komen. Om te voorkomen dat we op ons persoonlijke oordeel terug vallen, waardoor pluriformiteit een bron voor conflicten wordt, in plaats van vrijheid, - zoals nu meer en meer dreigt te gebeuren.





[Groeitekst: grote kans dat de tekst nog verandert.]

maandag 3 oktober 2011

Is religie onontkoombaar? Enkele notities n.a.v. Sloterdijk’s ‘Je moet je leven veranderen’

Peter Sloterdijk komt met een opmerkelijke wending in zijn boek ‘Je moet je leven veranderen’: bestaat er wel zoiets als religie?

Als we de media mogen geloven beleven we een ‘terugkeer van religie’. Enkele decennia geleden was de gedachte wijdverbreid (in Europa althans) dat religie zou uitsterven. Er waren tegengeluiden. Zoals de uitspraak van André Malraux, dat ‘de 21ste eeuw religieus zou zijn of niet zou zijn’. Maar dergelijke uitspraken werden niet echt gehoord. Immers, religie had haar beste tijd gehad; we waren ondertussen wijzer geworden, beter geïnformeerd, met meer welvaart en dus minder reden om te grijpen naar het ‘opium van het volk’. Het wachten was op het definitieve overlijdensbericht. Het zou nog even kunnen duren, maar haar einde was in zicht.

Ondertussen is religie nauwelijks uit het nieuws. (Nog steeds wacht ik op een vergelijkend onderzoek tussen kranten nu en vijfentwintig jaar geleden op berichtgeving met religie in de hoofdrol. Mijn vermoeden is dat het verschil enorm is.) De indruk ontstaat dat we er simpelweg niet omheen kunnen. In de politiek wordt zelfs gemorreld aan de scheiding tussen kerk/moskee en staat, teneinde afgedwaalde burgers weer op het rechte pad te krijgen.

Wat is verrassend aan het boek van Sloterdijk? De basisgedachte, of inzet, van ‘Je moet je leven veranderen’ spreekt me aan. (Of hij slaagt in zijn poging kan ik nog niet zeggen. Dit lijvige werk ben ik in een leesgroep aan het bespreken, in etappes, en we zijn nog niet eens halverwege.) Een geluid dat ik in de religiediscussie de afgelopen tien jaar nog niet gehoord heb.

Beleven we een ‘terugkeer van religie’? Sloterdijk maakt er korte metten mee: er is geen sprake van een terugkeer, aangezien religie niet bestaat, tenminste niet als fenomeen dat op eigen benen kan staan. Wat wel bestaat zijn oefensystemen, ‘antropotechnieken’ in zijn woorden. En religie is een ‘slecht begrepen oefensysteem’. (Hieronder heb ik enkele citaten opgenomen waarin hij het een en ander verduidelijkt, - als je bereid bent zijn barokke taal verduidelijkend te noemen.)

Met zijn begrip van ‘oefensystemen’ meent Sloterdijk een verdieping lager te gaan zitten: religie is slechts in schijn een op zichzelf staande zaak; in werkelijkheid is zij een variant op een thema. Zij is een invulling van iets dat ‘wezenlijker’ is (om een oud woord te gebruiken): de mens is een oefenend wezen. Arbeid is oefening, sport is oefening, en dat geldt ook voor religie.

Het probleem is dat religie wordt voorgesteld als een eigenstandige zaak, als iets dat wezenlijk is voor menszijn. Wanneer je ‘gelooft in het bestaan van geloof’ (zoals Sloterdijk het noemt) en religie opvat als onontkoombaar voor een optimaal, menswaardig bestaan, heb je een probleem. Immers, religie negeren of bestrijden betekent dan: tekort doen aan menszijn. Inderdaad, een dwingende gedachte, mits je meegaat in de aanname dat religie even onmisbaar is voor de geest als dat lucht dat is voor het lichaam. Wie wil van existentiële nalatigheid en mensheidsverwaarlozing worden beticht?

Het interessante van Sloterdijk is om niet op een domme manier religie te negeren of te bestrijden, maar om haar tot een onderafdeling te maken van iets waar we als mens niet aan ontkomen, namelijk oefensystemen. En we hebben die oefensystemen nodig om, als ‘minst vastgestelde dier’, ons potentieel te ontplooien en om onze afweer tegen bedreiging en gevaar op peil te houden. Niet alleen op fysiek en sociaal niveau, maar ook symbolisch (tegen de dreiging van de dood bijvoorbeeld). Religie is met name op dit laatste niveau effectief. Haar rol kan evenwel ook door andere zaken worden gespeeld.

Met andere woorden: religie doet zich voor als onontkoombaar, maar dat is schijn. Een kwestie van verwisselen van oorzaak en gevolg. Of beter: van vraag en antwoord. Religie is een antwoord op een vraag die ook anders beantwoord kan worden. Niet hemelschokkend, inderdaad, want aards: de werkzame elementen van religie worden teruggebracht naar alledaagse vragen, behoeften en verlangens, verpakt in oefensystemen.

Terwijl Sloterdijk de indruk wekt religie voluit serieus te nemen, ‘ondergraaft’ hij het fenomeen op subtiele wijze, - een stuk interessanter dan de massieve kritiek van gelovige antigelovigen zoals Richard Dawkins, Christopher Hitchens en Sam Harris, die nog nooit iemand anders hebben overtuigd dan degenen die het al met hen eens waren. Hooguit wekken zij angst, hetgeen niet erg verleidelijk werkt. Of Sloterdijk wel overtuigend is voor religieus gelovigen, valt te betwijfelen. Minstens doet hij een intelligente poging om de onvermijdelijk geachte gedachte van een ‘terugkeer van religie’ een halt toe te roepen, zonder antireligieus te worden. Je kunt immers moeilijk tegen iets zijn dat niet bestaat.

Het boek van Sloterdijk helpt, niet om de overeenkomsten tussen de verschillende religies te zien (hetgeen vaak nogal geforceerde abstracties oplevert), maar om de overeenkomsten te zien tussen verschillende vormen van oefenend leven, én om die vormen überhaupt te concipiëren als ‘oefenend leven’. De domeinen ‘religie’, ‘ethisch leven’, ‘sport’ en ‘werk’ (om enkele belangrijke te noemen) blijken meer met elkaar te maken te hebben dan je op het eerste gezicht zou zeggen. En niet oppervlakkig, maar diep menselijk.
(Tijdens het lezen valt me herhaaldelijk de vergelijking in met het boek ‘Homo ludens’. Huizinga probeert daarin te laten zien dat tal van cultuuruitingen (van poëzie tot politiek, en van kunst en wijsbegeerte tot rechtspraak) zijn ontstaan in spel. Voor cultuurvernieuwing is het nodig om opnieuw die ‘ludieke’ dimensie aan de boren, om cultuur spelend te herbronnen. Welnu waar Huizinga het spel aan de basis legt van cultuur, daar legt Sloterdijk het oefenende leven aan de basis van uiteenlopende levensvormen. Ook vernieuwing is niet vreemd aan de benadering van Sloterdijk: juist door te focussen op het oefenende leven, als onderliggend, wordt het mogelijk om de verschillende levensvormen uit hun verstarring en afgeslotenheid te bevrijden.)

Het is nog wennen aan deze nieuwe optiek: religie opgevat als oefensysteem. Een oefensysteem naast andere. En wat in religie wordt geoefend is niet exclusief: zij heeft geen monopolie in hetgeen haar waardevol maakt.
Deze oefenoptiek belooft evenwel vruchtbaar te zijn. Hij doet anders kijken naar religie, naar religieuze uitingen en ook naar gelovigen. Als ik een vrouw met hoofddoek zie of een man met keppeltje, dan is nu de vraag: wat oefen jij? En die vraag kan ik (me) ook stellen wanneer ik iemand druk in de weer zie met sport, of met werk. De mens als zich oefenend dier. Met als verbindende vraag: welke oefeningen houd ik er zelf op na? Om wat te oefenen en waartoe? Filosofische vragen blijken wederom buitengewoon alledaags.
Bovendien heeft het een neutraliserende werking om naar religie te kijken als een oefensysteem. Zij wordt erdoor een fenomeen naast andere. Wanneer je je laat meenemen in het taalspel van religie zelf, als zou zij een onvervangbaar alleenrecht hebben op iets wezenlijks, dan is het een stuk lastiger om er niet mee te maken te willen hebben. Het wordt dan een kwestie van ‘wie niet voor mij is, is tegen mij’. Maar door religie als oefensysteem te zien, wordt deze hele kwestie omzeild. Er zijn immers tal van soorten oefensystemen. Een ervan is religie. En wie dit specifieke oefensysteem niet wil, heeft alle ruimte om voor een ander te kiezen, zonder dat je je duidelijk tegen religie hoeft te keren. Zij is niet meer dan een optie.



Voilà, enkele citaten uit ‘Je moet je leven veranderen’ om het een en ander te illustreren:

‘Ik mag eraan herinneren: Marx en Engels hadden Het communistisch manifest geschreven met de bedoeling het sprookje van een spook genaamd communisme te vervangen door een agressieve verklaring van het werkelijke communisme zelf. Waar angst voor louter geesten had geheerst, moest een beargumenteerde vrees voor een reële vijand van het bestaande ontstaan. Ook het onderhavige boek legt zich toe op de kritische beschouwing van een sprookje en vervangt het door een positieve stellingname. Inderdaad, tegenover het sprookje van de terugkeer van de religie na het ‘mislukken’ van de Verlichting moet een scherpere kijk op de spirituele feiten worden gesteld. Ik zal laten zien dat een heroriëntatie op de religie even onmogelijk is als een terugkeer van de religie – om de eenvoudige reden dat zoiets als ‘religie’ of ‘religieus’ niet bestaat, maar dat er alleen verkeerd begrepen oefensystemen bestaan, of die nu in collectieven – traditioneel: kerk, orde, umma, sangha – worden gepraktiseerd of in gepersonaliseerde uitvoeringen – in wisselwerking met de ‘eigen god’, bij wie de burgers van de moderniteit zich particulier verzekeren. Daardoor wordt het merkwaardige onderscheid tussen ‘ware religie’ en bijgeloof overbodig. Er bestaan slechts oefensystemen die in meerdere of mindere mate waard zijn verbreid te worden. Ook de foutieve tegenstelling tussen gelovigen en ongelovigen komt te vervallen en wordt vervangen door het onderscheid tussen praktiserenden en ongeoefenden, respectievelijk andersoefenenden.’ (p 11)

‘Wie het over de zelfproductie van de mens heeft, zonder te spreken over zijn specialisatie in het oefenende leven, die slaat al bij voorbaat de plank mis. We moeten dus praktisch alles wat er over de mens als arbeidend wezen gezegd is tussen haakjes zetten en het vertalen in de taal van het oefenen, respectievelijk van het zelfvormende en zelfstimulerende gedrag. Niet alleen de vermoeide homo faber, die de wereld in de modus van het ‘maken’ objectiveert, moet zijn plaats in het centrum van het logische toneel opgeven; ook de homo religiosus, die zich met surreële riten tot de bovenzinnelijke wereld richt, kan maar beter zijn biezen pakken. Arbeidenden en gelovenden kunnen samen onder een nieuw hoger begrip worden gebracht. Het wordt tijd dat we gaan inzien wat de mens eigenlijk is: het organisme dat uit herhaling bestaat. Zoals de negentiende eeuw cognitief in het teken van de productie stond en de twintigste in dat van de reflexiviteit, zo moet de toekomst in het teken van de exercitie worden gezien.

De inzetten waarom gespeeld wordt, zijn niet gering. Wat we hier willen proberen is niets minder dan het invoeren van een alternatieve taal – en met die taal gaat een andere optiek gepaard – voor een verzameling fenomenen die in het verleden met uitdrukkingen als ‘spiritualiteit’, ‘vroomheid’, ‘moraal’, ‘ethiek’ en ‘ascese’ werden aangeduid. Als we onze poging tot een goed einde brengen, zal het traditionele religiebegrip, deze onzalige marionet van de decorontwerpers van het moderne Europa, als de grote verliezer uit deze onderzoekingen tevoorschijn komen. Nu lijkt de ideeëngeschiedenis al van oudsher op een asiel voor begrippen met een geboorteafwijking – en als men een gang maakt door de afdelingen zal men dus niet alleen het concept ‘religie’ ontmaskeren als al van tevoren behept met een mislukt design, een concept dat wat betreft knulligheid enkel door de schertsfiguur ‘cultuur’ wordt overtroffen. Men zal dan ook begrijpen dat het gezien de gewijzigde omstandigheden net zo zinloos zou zijn partij te kiezen voor de negatieve bigotterie die zich bij ons sinds bijna twee eeuwen als atheïsme afficheert – een monument van waardigheid waar elegante intellectuelen graag hun hoed voor afnamen, zo vaak als ze het passeerden, niet zonder bij deze gelegenheid het predikaat ‘intellectueel oprecht’, respectievelijk ‘kritisch’ of ‘autonoom’ voor zichzelf op te eisen. Het is nu zaak het toneel negentig graden te draaien, zodat het religieuze, spirituele en ethische materiaal vanuit een andere, verhelderende hoek kan worden bekeken.

De inzetten zijn hoog – ik herhaal het. We moeten opboksen tegen een van de massiefste pseudo-evidenties van de recente geestesgeschiedenis, namelijk tegen het pas sinds twee- of driehonderd jaar in Europa heersende geloof in het bestaan van ‘religies’, sterker, tegen het ongefundeerde geloof in het bestaan van het geloof. Het geloof in de feitelijkheid van ‘religie’ is het element dat gelovigen en niet-gelovigen nog steeds met elkaar verbindt. Dit geloof is van een onwankelbaarheid die iedere prefect van de roomse geloofscongregatie wel van afgunst moet doen verbleken. De oecumene van de misverstanden heeft de moderne tijden onaangetast doorstaan. Niet één overwinnaar van de religie heeft ooit aan het bestaan van de religie getwijfeld, hoezeer men haar dogma’s ook stuk voor stuk aanvocht. Geen afwijzing heeft het afgewezene ooit de vraag gesteld of het zijn naam wel terecht droeg en of het als zodanig zelfs maar bestaansrecht had. Alleen op grond van de gewenning aan een betrekkelijk recente fictie – ze raakte pas sinds de zeventiende eeuw in zwang – kan men tegenwoordig van een ‘terugkeer van de religie’ spreken. Het is het ongebroken geloof in de religie als een constante en universele grootheid die kan vertrekken en weer terugkomen, dat aan de actuele legende ten grondslag ligt.’ (p 12v)