vrijdag 30 december 2011

Kunst: van blingbling naar engagement?

Voor de kunst was 2011 een wendingsjaar. Dat is althans de strekking van twee artikelen in de Volkskrant. In het jaar van economische crisis en politieke omwentelingen volgt ook de kunst het veranderende tij. (De tijd dat kunst voorloper was, lijkt achter ons te leggen. Of is dit een teken dat ook de kunst in crisis is?)

Vrijdag 30 december een artikel van Rutger Pontzen, met als titel: ‘Zet open die ramen!’ Opening: ‘Te navelstaarderig, nauwelijks aansluiting met het publiek; de kunstwereld is zelfgenoegzaam. Tot 2011, het jaar waarin Halbe Zijlstra het mes in de subsidies zette. Tijd voor zelfreflectie.’ De kunstwereld moest dit jaar flink bij zichzelf te rade gaan. Waarom? Omdat staatssecretaris Zijlstra de cultuurwereld met 200 miljoen euro bezig is te korten.

‘Wat eerdere (sociaal-democratische) staatssecretarissen en ministers nooit gelukt is, is nu een feit: de kunstwereld moet zich meer en beter gaan verhouden tot haar publiek. Daartoe draait Zijlstra eenvoudigweg de geldkraan dicht, etaleert hij zijn desinteresse en dwingt hij de kunstwereld het zelf maar op te lossen.’

Ik heb niet het gevoel van ‘lekker puh’ naar ‘een uit de hand gelopen linkse hobby’, noch zie ik kunst als ‘een zinloos experiment waar je beter geen (overheids)geld in moet steken’. Mijn eerste, ongenuanceerde reactie is: wat een kleingeestige vertoning! Kunstenaars beginnen pas na te denken over de stand van de cultuur op het moment dat ze gekort worden. Hoe cultureel bewust moet je zijn om een dergelijke prikkel nodig te hebben.

Is kunst een ‘te navelstarend wereldje’ geworden? ‘Een commune van ingewijden die te weinig rekenschap aflegt aan de brede maatschappij’?

Een week eerder, 23 december, eveneens een artikel over kunst als ‘elitegedoe’. Dit keer internationaal bezien. Titel: ‘Duur is dood’. Over een omslagpunt in de kunst. De stelling is dat het demonstreren van excessieve weelde ‘uit’ is, en dat kunstenaars zich weer willen engageren. In het artikel, geschreven door Wieteke van Zeil, wordt vooral gekeken naar ontwikkelingen in de hiphop en de beeldende kunst.

Terwijl het eerder als een pluspunt gold om ‘bling, overdaad en onbegrensd hedonisme’ te kunnen tonen, werkt het nu tegen je.
Denk aan de schedel bezet met diamanten van Damian Hirst: ‘For the love of God’. (De meeste mensen die van dit beeld gehoord hebben weten vooral hoeveel het ding gekost heeft en hoeveel diamanten erin zijn verwerkt.)
Denk aan het gouden sculptuur van model Kate Moss in yogahouding, ‘Siren’, gemaakt door Marc Quinn.
Beide beelden zijn niet bijzonder, als beeld; het is het verhaal dat erover verteld moet worden, om de beelden van artistieke betekenis te laten zijn, - iets wat niet vreemd meer is sinds het urinoir en het fietswiel van Duchamp.
Het zijn weelderige spektakelstukken met een goed verhaal: ze blijven in de herinnering hangen als anekdote.
Hetzelfde geldt voor jetset kunstenaar Jeff Koons met zijn opgeblazen megasculpturen. Spectaculair. Een soort kermisattractie. Het is de vraag of de associatie met kunst überhaupt gemaakt zou worden als Koons zijn productie niet zou begeleiden met een uitgekiende PR-strategie.

Okay, je kunt zeggen: deze kunstenaars laten zien in welk vaarwater de beeldende kunst is terecht gekomen, de laatste tijd. Maar is dat voldoende?

De tijdgeest is veranderd. De crisis slaat om zich heen. Hoe gaan kunstenaars hierop reageren?

Kunstenaars zoeken in hun kunst weer het verband met de sociale realiteit, aldus Van Zeil. Ik citeer:
‘Het kan nog leuk worden in de kunst, volgend jaar. De crisis zal afdwingen dat kunst meer aansluiting zoekt met de realiteit, omdat kunstenaars een groeiende urgentie voelen om zich daarmee bezig te houden. Een urgentie waarmee de kunst alleen maar relevanter wordt. En een betere inspiratie is bijna niet mogelijk, liet de vroege hiphop al zien. De kunst die aansluiting vindt bij de maatschappelijke realiteit zal bovendien aan terrein winnen. Het publiek krijgt er immers een cadeau mee: het kan zich in toenemende mate weer herkennen in de kunst. Dit gaat over mij, ik sta er niet buiten.’

Ben benieuwd wat de artistieke herbronning gaat opleveren. Zal zij zorgen voor vernieuwing? Kunst die mij als toeschouwer zal raken? Verfrissen? Verheffen? Zal kunst opnieuw tot vitale voorpost van het culturele leven worden?

Toegegeven, ik heb mijn twijfels. Ik vraag me sterk af of ik ‘herkenning’ zoek in kunst. (Saai, lijkt me...) En engagement heeft zelden grote kunst opgeleverd, eerder pamfletten. Maar laat ik mijn oordeel opschorten; de kunst moet nog gemaakt worden.

.

zaterdag 3 december 2011

Het profijtelijke geloof in de Sint (en andere artikelen)

.
Zoon Harrie is bijna 6 en gelooft nog heilig in Sinterklaas, zonder een spoor van twijfel, - althans, niet dat ik heb gemerkt. Het dagelijks journaal, gewijd aan deze goede man uit Spanje, wordt op de voet gevolgd; hij wil er geen minuut van missen. De dramaturgen van het journaal hebben het wijs geacht om het paard van Sinterklaas te laten verdwijnen, een kleine week voor de grote viering. Hoe moet het nu met de cadeautjes? Kunnen ze wel worden bezorgd bij de kinderen die in het ‘Grote Boek’ staan? Zoonlief maakte zich er zo druk over dat hij er slecht van kon slapen.

Harrie is doorgaans een nieuwsgierig en kritisch kind. Je kunt hem allang niet meer zomaar iets wijs maken. En als hij het niet vertrouwt, stelt hij de nodige vragen om er achter te komen of het wel klopt.

Opmerkelijk is evenwel dat die nieuwsgierigheid en vooral zijn kritische zin hem volkomen in de steek laten waar het gaat om Sinterklaas, zijn leger aan zwarte Pieten, en de schimmel die de Sint nodig heeft om, bij nacht en ontij, de pakjes te bezorgen.
Geen vraag bij het zingen bij de schoen (zal hij het wel horen?). Geen vraag bij het ontbreken van een schoorsteen in ons huis (waardoor geen Piet naar de huiskamer zal kunnen afdalen om een cadeautje te brengen). Geen vraag bij het paard dat halsbrekende toeren moet uithalen om over al die daken te lopen, zelfs op puntdaken (hoe komt paard met Sint op zo’n dak, en hoe slaagt het heilig genootschap er in om op zoveel daken de ronde te doen, niet één keer, maar zo vaak als dat kinderen aangeven middels hun ‘schoenenkalender’). Om nog maar te zwijgen over de leeftijd van Sint, en andere wonderbaarlijkheden, en over de vele tegenstrijdigheden die iedere nuchtere mens zouden opvallen (behalve gelovigen). Geen vragen, over niets van dat alles.

Bij elk ander onderwerp zou Harrie de nodige vraagtekens hebben gezet, zeker wanneer het ongeveer dagelijks nieuws is. Zo niet bij Sinterklaas c.s. Zelfs niet de vraag of de goed heilig man wel echt bestaat. Terwijl alle strip- en videohelden ondertussen reeds naar hun bestaansrecht is gevraagd. Goden, spoken en draken zijn allemaal al ontmaskerd als niet-bestaand. Of we doen alsof ze bestaan, om ermee te spelen, ‘voor nep’. Sinterklaas, echter, leidt nog steeds een onbetwijfeld bestaan. Is het niet merkwaardig!

De verklaring hoeft wellicht niet ver gezocht te worden. Wanneer je niet meer in Sinterklaas gelooft, is het misschien ook gedaan met de cadeautjes en al het lekkers dat onverbrekelijk met zijn naam is verbonden. Niet zeker, maar toch beter om het risico niet te lopen. Kinderen, immers, krijgen cadeautjes, hun ouders niet, - of in ieder geval, een stuk minder. Wat zou het lot zijn van de goed heiligman wanneer je helemaal niets van hem zou krijgen? Zou er dan ooit nog een kind zo ver komen om in hem te geloven?

Geloven in Sinterklaas is kennelijk buitengewoon profijtelijk, en we werken er allemaal aan mee om de illusie in stand te houden. Aardig is wel dat je er toneel door leert spelen, om het geloofwaardig te houden. Wat me evenwel blijft verwonderen dat zelfs een slim kind niet meer doorvraagt, zijn kritische zin het zwijgen oplegt, en louter nieuwsgierig is in zoverre het profijtelijke verhaal van de Sint er verder mee kan worden opgetuigd.

Onwillekeurig dwalen mijn gedachten af naar andere vormen van geloof: zou daarvoor hetzelfde gelden? Het is bijna flauw om deze vergelijking te treffen. Het zal niet het hele verhaal zijn. Maar toch, dat de verschillende vormen van geloof, en vooral ook de staat van bewustzijn waar ze toe leiden, niets met elkaar te maken zouden hebben, lijkt me onwaarschijnlijk.

Ben benieuwd hoe het zal gaan met geloofsafval. In het geval van Sinterklaas zal dat tenminste ooit komen. Maar goed, dat is van later zorg. Voorlopig heb ik met een zoonlief te maken die heilig gelooft in Sint. En met plezier!

vrijdag 11 november 2011

Wat de Occupy-beweging ondertussen (bij mij) heeft losgemaakt

.
De Occupy-beweging bestaat nu enige tijd. In Amsterdam sinds 15 oktober, toen het Beursplein werd bezet. Regelmatig ga ik even langs. Om mijn solidariteit te betuigen. Om te zien wat er gaande is. Om deel te nemen aan een actie of een discussie. Om even een soepje te eten. Om gewoon even de sfeer te proeven. Daarnaast volg ik het nieuws, informeer me op het internet, lees achtergrondartikelen die verband houden met de zaak van de ‘occupiers’. Inspirerend!

Wat heeft het ondertussen bij mij losgemaakt?
Ten eerste de constatering dat de apathie en onmacht doorbroken kan worden. Wat de Occupy-beweging aan de orde stelt, blijkt te worden herkend door velen.
Dat geldt ook voor mij. Eerlijk gezegd had ik de hoop zo goed als opgegeven dat er ooit nog iets zou veranderen aan de macht van financieel-economische instellingen, zoals banken en beurzen. Met name door de globalisering en liberalisering van de markt leek het me vrijwel onmogelijk geworden om nog greep te krijgen op ontwikkelingen die met kapitaal te maken hebben. Het wereldwijd om zich heen grijpen van de Occupy-beweging heeft mijn fatalisme gekeerd.
Misschien is een systeemverandering nog ver weg, maar tegenmacht is mogelijk en effectief. Misschien dat de stemming onder bevolkingen zodanig zal veranderen dat politiek en bedrijfsleven gedwongen zullen worden om iets te doen, - want daar ligt de kracht van de Occupy-beweging: in de bevolking.

Het huidige financieel-economische systeem begint zijn vanzelfsprekendheid meer en meer te verliezen, en dat is alleen maar toe te juichen. Politiek & economie zijn in hoge mate een kwestie van vertrouwen. (Denk aan het zgn consumentenvertrouwen en het vertrouwen van de burger in de overheid etc.) Dat is ook het voornaamste speelveld van de Occupy-beweging: vertrouwen, plus de afgeleiden ervan, zoals imago. ‘Naming, blaming & shaming’: terecht dat het kleine aantal geldhandelaren dat fors verdient ten koste van talloze burgers en hele economieën destabiliseert, publiekelijk te kijk worden gezet, tezamen met hun politieke vrienden. Alleen al het bekend maken van de blote feiten is effectief.

En er is meer dan dat. Samenleven is niet slechts een kwestie van economie en financiën, - zoals het geval lijkt wanneer je het nieuws volgt (alsof alleen het huishoudboekje van zowel burger als staat op orde hoeft te zijn, en dan zou er verder geen probleem meer zijn). Mentaliteit en cultuur zijn minstens zo belangrijk. Occupy biedt tegenwicht, minstens door efficiëntie en nut niet in alles het hoogste woord te laten hebben, en vooral ook: door ruimte te laten aan meerdere invalshoeken. En van onderaf: niet alleen wat de mediale en politiek elite aan krantenkoppen weten te produceren is van belang om gehoord te worden; er is meer. Dat weet iedereen al lang, maar nu krijgt het ook een spreekbuis.

(Het zou al een enorme winst zijn wanneer de financieel-economische crisis gepaard zou kunnen worden aan de ecologische: zijn daarin niet tal van dwarsverbanden te bespeuren, minstens wat betreft mentaliteit?
Wat zou er gebeuren, hoe zou ons denken over de huidige problemen veranderen, wanneer we radicaal zouden kiezen voor het liefhebben van het leven, inclusief aarde en inclusief diversiteit aan mensen? Wat voor opvattingen en praktijken zouden we kunnen inoefenen om een dergelijke levenshouding te actualiseren? En wat voor uitwerking zou dat hebben op de systemen die we ontwerpen, niet alleen om te overleven, maar om dat gezamenlijk en zo optimaal mogelijk te doen?)

De Occupy-beweging laat (het hebben van) idealen en verlangens opnieuw tot leven komen. Zij is daar uiteraard niet alleen verantwoordelijk voor, maar zij geeft er wel concreet gestalte aan, - en dat is niet onbelangrijk in tijden dat fictief leven meer aandacht lijkt te krijgen dan het feitelijke leven.

Er is alle gelegenheid om de bewustwording over de huidige systeemcrisis te laten groeien, gevoed door het nieuws van de dag (zoals de eurocrisis, de problemen in Griekenland, Italië, etc). De voortdurende presentie van de ‘occupiers’, in Amsterdam en elders, maakt dat er een soort brede horizon ontstaat waartegen hedendaagse ontwikkelingen tot gestalte komen en tegen het licht gehouden kunnen worden.

De huidige crisis (en de financiële is er maar een deel van) dwingt tot een ‘herdenken’ van de toekomst: volgens welke agenda’s leeft de huidige wereld? Tegen welke grenzen lopen zij aan? Wat voor toekomst willen we eigenlijk? En welke rol wil/kan ik daarin spelen? Niet alleen financieel hebben we een schuld uitstaan naar de toekomst, waarvan het de vraag is of we die wel terug kunnen betalen op de manier waarop we nu leven en denken. Stevenen we af op een meervoudige systeemcrash? Kortom, moeten we onze verwachtingen van de toekomst niet grondig herzien?

De bewustwording van de noodzaak van systeemverandering neemt toe, ook al is nog niet duidelijk hoe. Er ontstaat meer en meer een voedingsbodem voor alternatieven. De aanhoudende vraag hoe het anders zou kunnen/moeten is reeds grote winst: zij brengt nieuwsgierigheid en creativiteit op gang! En in feite is de aanwezigheid van Occupy-beweging op vele plekken in de wereld de belichaming van die aanhoudende vraag!

Sociale media, zoals Facebook, bewijzen hun diensten. Zij maken dat de Occupy-beweging zich wereldwijd verbreidt, zonder dat er sprake is van een ‘directie’. Sociale media maken het mogelijk dat het een grassroots-beweging is en blijft. Lokale initiatieven worden gevoed/ geïnspireerd door ontwikkelingen elders.

En er zijn nog andere effecten.
De publieke ruimte is opnieuw een ‘politieke’ ruimte. Eindelijk (weer?) een plek waar je ongedwongen met een pluriformiteit aan mensen in gesprek kunt raken over issues die ons allen aangaan, - de basis van democratie. Moge dit gebruik van de publieke ruimte, als plek voor politiek in haar oorspronkelijke betekenis - nl ‘je gezamenlijk bemoeien met de samenleving’ -, voortduren en onze democratie een nieuwe impuls geven!

Het opmerkelijke is dat de Occupy-beweging mij het gevoel geeft dat mijn inzet ertoe doet, terwijl ik dat helemaal niet (meer) heb bij de ‘gewone’ politiek. Ik kan dan één keer in de zoveel tijd een hokje aankruisen, met de abstracte hoop dat dat ene kruisje, opgeteld bij de vele andere, enig effect zal hebben in de stembusverhoudingen. In het geval van Occupy, als grassroots-beweging, heb ik het gevoel dat alleen mijn solidariteit al van belang is, en dat het stem geven aan die steun al kan betekenen dat het anderen infecteert, waardoor de ‘zaak’ zich verder verspreidt en meer draagkracht krijgt.

En verder:
. Nieuwe omgangsvormen krijgen gestalte. Met name hoe je met elkaar discussieert, zoals wordt gepraktiseerd tijdens vergaderingen van ‘occupiers’. (Laatst was ik bij een workshop ‘geweldloos communiceren’ in de grote tent op het Beursplein, gegeven door een professional, als haar vrijwillige bijdrage. Zij oefende met de aanwezigen manieren om agressieve discussies een positieve wending te geven, met de bedoeling een wederzijds gesprek tot stand te brengen, in plaats vanuit verwijten elkaar te bestoken. Geweldig!)
. Diversiteit kan naast elkaar bestaan, ook in besluitvorming. Mooi om te constateren dat verschillen in motivatie en in politieke opvattingen het met elkaar uithouden. (Eerder vreesde ik dat de beweging gekaapt zou worden door een of andere eenkennige, ideologische ‘partij’. Gelukkig is dat tot nu toe niet gebeurd.)

Al met al geeft de Occupy-beweging me weer moed. Het zou me niet verbazen wanneer de Occupy-beweging een nieuwe impuls zal weten te geven aan engagement. Dat doet het bij mij in ieder geval!
Het heeft zin om je druk te maken over politieke issues en te protesteren (in plaats van alles te reduceren tot het persoonlijke; de slogan ‘verander de wereld, begin bij jezelf’ begin ik steeds dubieuzer te vinden). Het heeft zin om vast te houden aan je gevoelens van ongenoegen en verontwaardiging over wat er in de wereld gebeurt, zowel lokaal als mondiaal. Het heeft zin om te denken aan alternatieven.
En buitenparlementaire tegenmacht blijkt nog steeds mogelijk, en met effect!

De hardnekkigheid van de bezetters maakt een verschil: bravo! Dit maakt dat deze beweging uitstijgt boven een incident in het nieuws van de dag, - waardoor het een week later alweer vergeten zou zijn.

Moge de Occupy-beweging het nog lang volhouden, in welke vorm ook!




[groeitekst: het is goed mogelijk dat deze tekst nog enige veranderingen ondergaat]

vrijdag 4 november 2011

Bravo voor Papandreou! Politici, gebruik je macht en stop de chantage door luchthandel!

Buitengewoon boeiende zet van de Griekse premier Papandreou, om een referendum voor te stellen! Vrijwel iedereen schreeuwde moord en brand, - althans, in de media. Maar wat wil men? Is het de bedoeling de democratie buiten spel te zetten? Moet Europa uit eigen beweging tot een soort China worden dat zich schijndemocratisch laat dicteren door een politbureau in Brussel?

Natuurlijk laat je het volk meebeslissen wanneer je als politiek verantwoordelijke gaat instemmen met een bezuinigingspakket waar je als bevolking jarenlang last van gaat krijgen. Natuurlijk zet je met het referendumvoorstel de conservatieve oppositie het mes op de keel, en eis je dat zij haar verantwoordelijkheid neemt (in plaats van slechts ‘tegen’ te zijn uit politiek opportunisme), - nota bene terwijl de sjiek van Griekenland decennialang heeft geweigerd belasting te betalen. Natuurlijk negeer je de woede van lieden als Sarkozy die Europese politiek in een dictatenregime dreigen te transformeren.

Laten Europese politici een voorbeeld nemen aan Papandreou. Als Europese politiek slechts mogelijk is door je als lidstaat nog kleiner te maken dan je al bent, door je gedeisd te houden en je indirect te laten dicteren door de financiële sector, dan is het beter dat er een einde aan komt.

Het gepiep over de dreigende ‘val van de euro’ riekt naar propaganda en chantage. Ik geloof er helemaal niets van. Ik krijg er hetzelfde gevoel bij als bij de weken durende verhalen over ‘massavernietigingswapens’ in Irak, voorafgaand aan de militaire acties van Bush and Blair. Leugens bleken het te zijn.

Bovendien, als de euro zo zwak is dat zij dreigt te vallen door financiële problemen van een kleine lidstaat als Griekenland, dan is het beter dat zij valt. De ‘fundamentals’ van deze gemeenschapsmunt zijn dan totaal ondeugdelijk. We kunnen dan de komende jaren telkens opnieuw hetzelfde tafereel verwachten, met dezelfde chantage.

De propagandamachine draait weer volop. In de Volkskrant van 4 november, in verband met de eurocrisis: ‘Sarkozy verwees naar de vele oorlogen die op het continent zijn uitgevochten’. Walgelijk goedkoop om nu met dergelijke statements te komen.

En: ‘Als euro ontploft, ontploft Europa’. Nogmaals, als dit werkelijk zo is, en als dit valschema simpelweg getriggerd kan worden door het wangedrag van een van de lidstaten, en nog wel een van de kleinste, dan is het beter dat de EU wordt opgeheven!

De ziener van Europa, Sarkozy, verkondigde in Cannes zijn visioen: ‘De euro gaat vóór Griekenland. De euro is het kloppende hart van Europa.’ Wordt het dan niet tijd dat Europa een ander hart krijgt?

Het is absurd, to say the least, dat elk politiek besluit in de EU wordt begeleid door de angst: hoe zullen de beurzen reageren? Waar is godverdomme de handelingsruimte van politici gebleven? Wordt ons lot als Europees burger afhankelijk gemaakt van een stelletje niet-nadenkende, dollarhitsige en als geldmachines acterende beurshandelaren? Dat is toch volkomen van de zotte!

Ik verwelkom elke politieke actie die de afhankelijkheid van de financiële sector niet langer voor lief neemt. Politici van Europa, neem je verantwoordelijkheid, en gebruik waar je voor in het leven bent geroepen: democratische macht! Laat je niet langer kisten door luchthandel!

Anyway, laat de keuze aan de Grieken. En als zij ervoor zouden kiezen om uit de euro te stappen, waarom niet? Ik citeer Arjo Klamer in NRC-next:
‘Ik stel voor om eens naar Argentinië te kijken. Argentinië verkeerde in 2001 in dezelfde situatie als Griekenland nu. Ook Argentinië had een grote publieke schuld. Ook daar greep het IMF in, met het bekende recept van bezuinigen en knijpen. In 2001 besloot de toenmalige president Saá tot het faillissement van Argentinië. Hij trad af. Zijn opvolger besloot in januari 2002 de vaste wisselkoers tussen pesos en dollar los te laten. Het gevolg was dat Argentijnen in één nacht 60 procent van hun vermogen kwijtraakten. President Nestor Kirchner (de man van de huidige president) keerde zich vervolgens tegen de IMF, investeerde in bedrijvigheid en verbeterde de sociale voorzieningen. De Argentijnen hervonden het vertrouwen in hun eigen samenleving en organiseerden spontaan ruilsystemen. Het gevolg was een aanhoudende groei van rond de 8 procent.
Het kan anders, als we de werkelijke problemen onder ogen durven zien en als we niet vasthouden aan de euro als iets heiligs.’ (4-11-11)

Tenslotte. Ik ben vóór Europa, niet tegen de euro, maar als de euro betekent dat we voortaan geregeerd worden door beurshandelaren, dan maar een Europa zonder euro.

zaterdag 22 oktober 2011

Het Occupy-rizoom, een ongrijpbare presentie

De Occupy-beweging, zoals die nu om zich heen grijpt, is een beweging zonder leiding en zonder eenduidig eisenpakket. Is dat een bezwaar? Het feit dat zij al enige weken van zich doet spreken en zich wereldwijd uitbreidt, geeft een aanwijzing voor een eerste antwoord: kennelijk niet.

Alleen al de volgehouden aanwezigheid van actievoerders op symbolische locaties heeft het nodige effect, waardoor hun zaak in de aandacht komt en blijft. Enigszins vergelijkbaar met de acties van Greenpeace: bearing witness, getuige zijn van onrecht, om zo een (milieu)probleem te laten zien, en er publiciteit aan te geven.

Het is als het stellen en uithouden van een vraag: ook al komt er niet direct een antwoord, het maakt wel dat je het onderwerp blijft onderzoeken. Een vraag blijkt veel vruchtbaarder dan een antwoord.

Om de kwestie open te houden, is het een voordeel dat de Occupy-beweging geen leider heeft, geen porte-parole, en geen eenduidig eisenpakket. Zo kan niemand het protest monopoliseren of simplistisch reduceren, - hetgeen zeker van belang is bij de problemen waar de Occupy-beweging aandacht voor vraagt: zij zijn complex en meer-dimensionaal. Elk simpel antwoord zou ongeloofwaardig zijn.

De kracht van de Occupy-beweging zit in haar ongrijpbaarheid als grassroots-beweging, die zich manifesteert als een rizoom, om een denkbeeld van Deleuze te gebruiken: een organisatievorm zonder aanwijsbaar centrum en zonder verticale directie, eerder een horizontale woekering, zich oncontroleerbaar uitbreidend, als onkruid in een tuin. In de woorden van Deleuze: "Een rizoom is een niet-hiërarchisch en niet-betekenisdragend systeem dat uitsluitend bepaald wordt door een circulatie van toestanden, zonder Generaal, zonder een organiserend geheugen of centrale automaat".

Anders dan bijeenkomsten van actiegroepen of politieke partijen ervaar ik de gezamenlijkheid op het Beursplein als een gebeurtenis in een publieke ruimte (in de zin van Hannah Arendt): in een tussenruimte, waarin de pluraliteit van mensen tot haar recht kan komen, - een ruimte, niet alleen om te ontmoeten, maar ook om met elkaar in gesprek te gaan, en om verschillen in belangen, perspectieven en opvattingen over samenleven in discussie te brengen. Basaal politiek dus, juist omdat een verscheidenheid aan mensen zich met elkaar druk maakt over hun leefwereld. Bijna nergens is zoiets te vinden.

Onvrede of verzet heeft zelden slechts één naam, en dat geldt zeker voor de ‘zaak’ van de Occupy-beweging. De motivaties voor sympathie of solidariteit zijn zeer uiteenlopend. Het zou fataal zijn wanneer deze diversiteit tot een eenheid zou worden gesmeed, zowel in denken als in organisatiestructuur. De Occupy-kracht zit niet in bundeling van krachten, maar in het uitspreiden ervan.

Door deze (non-)structuur blijft de Occupy-beweging méér dan een identificeerbaar incident dat eenmalig de kranten haalt, om vervolgens te worden overspoeld door nieuwe incidenten, alsof het nooit heeft plaatsgevonden.

Hoe lang zal het Occupy-rizoom effectief blijven? Tot de winter intreedt en het te koud wordt om nog langer actie te voeren in tentenkampen op symbolische plekken?

Gelukkig hangt het voortbestaan van de Occupy-beweging niet louter af van tentenkampen. Internet is het overkoepelende actieveld van deze protestbeweging. (Zelfs dit schrijfsel zou je er als onderdeel van kunnen zien.) Haar presentie, op het Beursplein bijvoorbeeld, staat niet op zichzelf, maar is virtueel verbonden met een netwerk dat oneindig veel verder reikt, - een ongrijpbare grootheid. Houdt het in Amsterdam op, dan gaat het elders verder. De diversiteit van het Occupy-rizoom, zowel qua standpunt als in locatie, wordt bijeengehouden én mogelijk gemaakt door een mondiaal medium. Een virtuele gemeenschap als broedplaats voor protest en solidariteit, en ook voor vernieuwing en initiatieven.

Het is niet duidelijk welke kant het op zal gaan. Ook over het belang ervan heerst onduidelijkheid. Sommigen bagatelliseren de boel. Anderen gaan heel ver in hun duiding (of is het hoop?). Zo spreekt een commentator in de Volkskrant zelfs over ‘revolutionaire dimensies’, en trekt hij een vergelijking met onrust aan de vooravond van de Franse Revolutie:
“De zogenoemde Occupy-beweging begint mondiale allures te krijgen. Het lijkt verstandig deze beweging, die weleens revolutionaire dimensies zou kunnen aannemen als de europroblematiek niet snel wordt opgelost, uiterst serieus te nemen.
De geschiedenis herhaalt zich nooit precies, en toch is er een zekere analogie met de beweging van de sansculotten, de ‘kleine luyden’ die de ruggengraat vormden van de Franse Revolutie. Enerzijds voelt men zich bedreigd door onzekerheid over zijn baan, zijn inkomen en carrière, inflatie, en een onbestemd gevoel van een op handen zijnde sociale crisis. Anderzijds is er de nieuwe geldadel van bankiers en financiële goochelaars, die bonussen en andere voordelen en privileges incasseren zonder dat de meerderheid van de bevolking hiervoor enige rechtvaardiging ziet. Het is het nieuwe Ancien Régime.” (Bernard van Praag in de Volkskrant van 21 oktober 2011)

Of deze vergelijking terecht is, zal de tijd leren. Dat er genoeg reden is en blijft voor de Occupy-beweging bewijst zich elke dag weer wanneer je de krant openslaat en leest over financieel-economische perikelen, van pensioenonzekerheid tot potten gevuld met miljoenen aan bonus voor bankiers en de aanhoudende Eurocrisis.

Het is de vraag of een rizoom de kracht van een revolutie kan hebben, zoals de Volkskrant-commentator suggereerde. Een andere vraag is of we op een revolutie zitten te wachten.

Sinds de Franse Revolutie behoort een totale omwenteling tot de politieke verbeelding, van zowel links als rechts. Het lijkt zelfs het summum van vernieuwing, - alsof er dan pas echt iets gebeurt. Maar is dat zo? Zijn revoluties niet vaak de enige mogelijkheid om uit een verstarring te breken? En verkeert onze wereld in zo’n verstarring, waardoor revolutie de enige hoop is?
Behalve in situaties van diep ingevreten corruptie en systemische onrechtvaardigheid (zoals in de landen van de Arabische lente), wat is de winst van revolutie? Is tegenmacht niet een vruchtbaarder alternatief? Het is minder destructief, maakt beduidend minder slachtoffers, en is waarschijnlijk effectiever en creatiever, - althans, in een democratische orde.

Alle systemen in democratisch georganiseerde landen draaien op vertrouwen. (Dictaturen draaien op angst.) Vertrouwen in het financieel-economische systeem, in het rechtssysteem, in de democratie: het is cruciaal voor hun functioneren. Crises van de afgelopen jaren waren in de eerste plaats vertrouwenscrises. Gaat een dergelijke crisis diep genoeg, dan dwingt zij tot hervorming. En daar zit ook de effectiviteit van tegenmacht. Laten zien dat iets niet werkt of tal van negatieve gevolgen heeft, tast het vertrouwen aan.

Dit zou ook weleens het belangrijkste machtsmiddel van de Occupy-beweging kunnen zijn: een aanklacht belichamen, met impact voor het vertrouwen in het systeem. De onbetrouwbaarheid van het huidige financieel-economische systeem aan het licht brengen, manifest maken, tot het collectieve bewustzijn laten doordringen. De beweging stelt in staat tot focalisatie. Met name door de gevolgen die het systeem heeft voor individuele levens een veelkoppige stem te geven: we weten het wel, maar zolang het niet door een collectief aanhangig wordt gemaakt, lijkt het vooral een privé-kwestie.

Zoals acties van Greenpeace imagoschade teweeg kunnen brengen (zoals ten tijde van de Brent Spar actie), waardoor beoogde bedrijven gedwongen worden iets te doen, zo zouden manifestaties van de Occupy-beweging effect kunnen hebben in beslissingsprocessen, in de politiek en misschien zelfs in het bedrijfsleven.

Tegenover systemen die functioneren zonder menselijke maat, met louter aandacht voor statistieken, cijfers en grafieken, brengt de Occupy-beweging individuele levens in stelling en hoe zij getroffen worden door molochs, plus het creatieve verzet ertegen, - een tegenmacht die moeilijk valt te negeren, zeker wanneer zij voortduurt en zich alsmaar meer verspreidt, als een rizoom.

vrijdag 14 oktober 2011

Wees niet bijziend, bezet Wall Street, ook in Amsterdam!

Voor een rechtvaardiging van de beweging ‘Occupy Wall Street’, hoef je slechts te rade te gaan bij haar tegenstanders. Zoals de boodschap aan de demonstranten van Herman Cain, de selfmade ondernemer en VS-presidentskandidaat: ‘Geef Wall Street niet de schuld, geef de grote banken niet de schuld. Als je geen baan hebt en niet rijk bent, geef jezelf de schuld’ (Volkskrant, 11-10-11). De financiële sector, sociale (on)gelijkheid en individuele kansen: het heeft allemaal niets met elkaar te maken. Geweldig. Je moet ofwel stupide zijn, ofwel ideologisch volstrekt doortrapt, om iets dergelijks als politicus te durven beweren.

Zelfs de centrale topbankier van Amerika, Ben Bernanke, geeft blijk van meer integriteit, of intelligentie, toen hij zijn begrip uitsprak: ‘Ik denk dat mensen de schuld geven aan de financiële sector en eerlijk gezegd kan ik ze dat niet kwalijk nemen.’

Problemen individualiseren en verpsychologiseren: deze manier van denken maakt nog steeds school, vooral in kringen van zelfhulp en goedkope spiritualiteit. Zij maskeert de werkelijke verhoudingen, of beter: houdt deze onzichtbaar. Neem externe omstandigheden voor lief, vergeet maatschappelijke structuren, let niet op machtsverhoudingen: het enige dat telt ben jij. Je bent de creator van je eigen situatie. Wees autonoom. Het lot ligt in je eigen handen! De God almachtige is tegenwoordig in iedere huiskamer te vinden, in hoogst eigen persoon. Tja.

Ondanks kritiek lijkt de Westerse cultuur, en met name de Amerikaanse, nog steeds één grote cursus bijziendheid: 'Verander de wereld, begin bij mezelf', waarna er nooit meer verder wordt gekeken dan het eigen kleine wereldje. Hierdoor kunnen onverantwoorde speculanten en politici ongestoord hun gang gaan, met gevolgen voor iedereen. Zeer terecht dat daartegen wordt geprotesteerd. Occupy Wall Street, ook in Amsterdam: minstens om een discussie op gang te brengen over de vraag hoe de samenleving momenteel is ingericht, en welke rol de wereldwijde geldhandel daarin speelt. Opdat het financiële systeem, met de banken als belangrijkste actoren, niet geheel onopgemerkt de omstandigheden bepalen waarin talloze individuen hun levensonderhoud proberen te verdienen, of daar niet in slagen.

dinsdag 11 oktober 2011

Vertrouwen houden in de democratie. Of: Hoeveel dreiging kan zij aan?

Is er reden om zich ongerust te maken over extremisme in politiek en protest (van PVV tot radicale islamisten)? Komt ons politieke systeem erdoor in gevaar? En wie of welke partij zou de sociale vrede tot zijn of haar opdracht moeten maken?

Laat ik een recent voorbeeld nemen dat nauwelijks nieuws is geweest, maar dat toch niet zonder betekenis is, met name waar het gaat om de ruimte voor verschillen. Gekoppeld aan de vraag naar het vertrouwen in de democratische rechtstaat: hoe afwijkend mag je zijn?

In de Trouw van zaterdag 8 oktober las ik dat een groepje van ongeveer 40 moslims en moslima’s bij het Haagse Binnenhof had gedemonstreerd tegen het boerkaverbod: ‘Onze vrouwen gaan hun boerka niet uitdoen. Blijf van onze religie af.’ Volgens de schrijver van het stukje was er ‘oorlogszuchtige taal’ gebezigd: ‘Neem je vrouwen en kinderen mee naar binnen. Barricadeer deuren en ramen.’ En: ‘Er zijn hier fascisten die onze hoofddoeken bespotten, ons vlees verbieden, onze besnijdenissen ter discussie stellen. Moeten we nu ook sterren gaan dragen?’

Langzamerhand ben ik tot de overtuiging gekomen dat het weinig zin heeft om me echt druk te maken over een andere leef- en denkwijze dan die van mijzelf (gezamenlijk met mensen die haar delen of er interesse in hebben), en des te meer om alert te zijn wat betreft het politieke en juridische kader waarbinnen de verscheidenheid aan leef- en denkwijzen met elkaar samenleven, - in ons geval: de democratische rechtstaat.

Mensen zijn nu eenmaal verschillend, en dat is niet jammer, maar juist iets om voluit te appreciëren, en wellicht gaat dat het beste door mij zoveel mogelijk te onthouden van een mening over elk van die leef- en denkwijzen. Om die verscheidenheid vreedzaam te laten samenleven is een bovenpersoonlijk systeem nodig dat verschillen tot hun recht laat komen, dat ingrijpt bij discriminatie en zelf niet willekeurig partij kiest, en dat krachtig genoeg is om extremen te weerstaan. Anders gezegd: een samenleving is vrijer naarmate zij een grotere verscheidenheid bestaanszekerheid kan garanderen. Verschillen zijn er altijd al; die hoeven niet te worden gestimuleerd of gecreëerd. Menszijn is pluriform. Probleem is eerder hoeveel verscheidenheid wij als persoon aankunnen enerzijds, en anderzijds hoeveel verscheidenheid een samenlevingssysteem aankan, afgezien van privé-oordelen.

Er zijn nu eenmaal mensen met – in mijn ogen – bizarre opvattingen. Zoals mensen die per se een boerka willen dragen. Maar waarom zou ik me erover druk maken, wanneer ik weet dat onze democratische rechtstaat zoiets wel aankan? In plaats van mij blind te staren op de denkbeelden van een ander, kan ik mij beter concentreren op hetgeen voor mij het leven de moeite waard maakt.

(Opvallend is overigens dat de demonstranten in het protest tegen het boerkaverbod hun lesje staatkunde goed blijken te hebben geleerd: op spandoeken wordt gerept van ‘democratie’ en ‘godsdienstvrijheid’. Een van de leuzen luidde: ‘Godsdienstvrijheid geldt niet voor moslims’. Als dat werkelijk zo is, dan is dat inderdaad een reden om de democratische rechtstaat erop aan te spreken. De vraag is evenwel of de boerka om anti-islamitische redenen is verboden, of om redenen die niets met godsdienstvrijheid van doen hebben, - een juridische kwestie die, naar ik hoop, zorgvuldig is onderzocht toen het verbod is ingesteld.)

Je bovenmatig druk maken over andermans opvattingen is grotendeels toe te schrijven aan twee motivaties: óf aan zich bedreigd voelen, óf aan onzekerheid, en het ergste is wellicht de combinatie. Zich bedreigd voelen, omdat men geen vertrouwen heeft in het beschermsysteem: zal de democratische rechtstaat wel sterk genoeg zijn om de bedreiging het hoofd te bieden? Zich onzeker voelen, omdat men niet goed weet waar men zelf voor staat: een groepering die dan wel duidelijk is in wat zij wel en niet wil legt deze onzekerheid bloot. Onzekerheid wil herkenning en wordt bang bij afwijkend gedrag.

Onzekerheid is een persoonlijke kwestie, - daarom niet onbelangrijk, maar zij kan niet door de politiek worden opgelost. Wie dat wel doet, vervalt in populisme.
Zich-bedreigd-voelen verwijst naar externe omstandigheden. Rechtsorde en politiek systeem hebben er alles mee te maken. Er is alle reden toe om dat gevoel serieus te nemen.

Het lijkt niet teveel gezegd om te menen dat het huidige politieke klimaat wordt gedicteerd door zich-bedreigd-voelen. Zal onze munt, de euro, het houden, ondanks de crisis in Griekenland en andere landen? Zal ons welvaartspeil het houden, ondanks geopolitieke verschuivingen in economische macht? Zal de oudedagsvoorziening, het pensioensysteem, het houden, ondanks de aanhoudende financiële crisis? Zal het cultureel-maatschappelijke klimaat er een blijven van vrijheid en tolerantie, ondanks grote veranderingen in bevolkingssamenstelling? Zal de politiek bereid zijn/ in staat zijn om de macht van de banken aan banden te leggen?

Kennelijk is het vertrouwen in het gemeenschappelijke baken ten tijde van grootschalige veranderingen, de democratische rechtstaat, tanende. Zelfs al zou er feitelijk geen reden toe zijn, dan nog is het verminderde vertrouwen een feit. Hoe hierop te reageren? Hoe het vertrouwen in de democratische rechtstaat te herstellen?

Tekenend is de crisis die de PvdA doormaakt: zij slaagt er niet zich te profileren als oppositiepartij. Niet onbelangrijk daarin is de positie van Job Cohen. Is hij de juiste persoon?

Wie hem heeft gevolgd als burgermeester van Amsterdam en wie zijn boek ‘Binden’ heeft gelezen, kan niet anders dan concluderen dat Cohen zich er serieus voor inzet om ‘de boel bij elkaar te houden’. Hij heeft daarover uitstekende ideeën. Meer dan enig ander politicus op dit moment is hij bezig met het samenlevingsvraagstuk. De vraag is: waarom lukt het niet om die inzet politiek te vertalen? Is het misschien omdat ‘de boel bij elkaar houden’ niet een partijpolitieke kwestie is, maar een kwestie die boven de partijen uitgaat?

Er is wel een partij voor wie de politiek zelf hoofdonderwerp is, nl D66. Zij wil geen partijpolitiek bedrijven, maar is in het leven geroepen om het functioneren van de democratie te verbeteren.

Het gaat me nu niet speciaal om Job Cohen, noch om een of andere partij aan te prijzen. Wel vraag ik me af hoe het vertrouwen in het politieke en juridische systeem hersteld en versterkt kan worden.

Je zou kunnen zeggen: Cohen is leider van de verkeerde partij. Zijn verhaal hoort eerder thuis bij D66. Ik twijfel niet aan de sociale betrokkenheid van Cohen, maar zijn kracht ligt veeleer op het algemene niveau: hoe kunnen we met zijn allen vreedzaam samen leven? En dat toont zich ook in zijn stijl: niet confronterend of polariserend, maar gericht op cohesie en coöperatie. Probleem is: een partij is er nooit voor iedereen.

Bovendien, het zou jammer zijn wanneer de gerichtheid op samenleven partijpolitiek geclaimd zou worden; zij hoort niet speciaal thuis bij de PvdA, maar betreft het functioneren van het politieke systeem als geheel. En zoals gezegd, als er al een partij is bij wie een reflectie op het functioneren van de democratie thuis hoort, dan is het D66.

In deze tijden van crisis zou de voorman (of –vrouw) van de PvdA juist een parti-pris moeten vertegenwoordigen: opkomen voor de zwakken in de samenleving en daar voor gaan, zonder reserve.

Als ik niet wist dat het een voorstel vanuit het ongerijmde was, dan zou ik zeggen: laten Cohen en Pechtold van partij wisselen. Beide heren zouden beter op hun plaats zijn, en ook het politieke klimaat zou erdoor verbeteren. (De sociaal-democraten zouden dan wel een pragmaticus als voorman voor lief moeten nemen; in ruil daarvoor krijgen ze evenwel een goed gebekte oppositieleider! En wellicht is Pechtold niet te beroerd om enige PvdA-standpunten over te nemen. Voordeel voor D66 zou zijn dat het onder leiding van Cohen opnieuw een partij zou kunnen worden die nadenkt over de kwaliteit van onze democratie en met voorstellen komt.)

Vraag blijft: hoe het vertrouwen in de democratische rechtstaat te herstellen, dan wel te versterken? Niet alleen het systeem zelf, maar ook het vertrouwen erin, zijn namelijk cruciaal om de verscheidenheid aan leef- en denkwijzen optimaal tot hun recht te laten komen. Om te voorkomen dat we op ons persoonlijke oordeel terug vallen, waardoor pluriformiteit een bron voor conflicten wordt, in plaats van vrijheid, - zoals nu meer en meer dreigt te gebeuren.





[Groeitekst: grote kans dat de tekst nog verandert.]

maandag 3 oktober 2011

Is religie onontkoombaar? Enkele notities n.a.v. Sloterdijk’s ‘Je moet je leven veranderen’

Peter Sloterdijk komt met een opmerkelijke wending in zijn boek ‘Je moet je leven veranderen’: bestaat er wel zoiets als religie?

Als we de media mogen geloven beleven we een ‘terugkeer van religie’. Enkele decennia geleden was de gedachte wijdverbreid (in Europa althans) dat religie zou uitsterven. Er waren tegengeluiden. Zoals de uitspraak van André Malraux, dat ‘de 21ste eeuw religieus zou zijn of niet zou zijn’. Maar dergelijke uitspraken werden niet echt gehoord. Immers, religie had haar beste tijd gehad; we waren ondertussen wijzer geworden, beter geïnformeerd, met meer welvaart en dus minder reden om te grijpen naar het ‘opium van het volk’. Het wachten was op het definitieve overlijdensbericht. Het zou nog even kunnen duren, maar haar einde was in zicht.

Ondertussen is religie nauwelijks uit het nieuws. (Nog steeds wacht ik op een vergelijkend onderzoek tussen kranten nu en vijfentwintig jaar geleden op berichtgeving met religie in de hoofdrol. Mijn vermoeden is dat het verschil enorm is.) De indruk ontstaat dat we er simpelweg niet omheen kunnen. In de politiek wordt zelfs gemorreld aan de scheiding tussen kerk/moskee en staat, teneinde afgedwaalde burgers weer op het rechte pad te krijgen.

Wat is verrassend aan het boek van Sloterdijk? De basisgedachte, of inzet, van ‘Je moet je leven veranderen’ spreekt me aan. (Of hij slaagt in zijn poging kan ik nog niet zeggen. Dit lijvige werk ben ik in een leesgroep aan het bespreken, in etappes, en we zijn nog niet eens halverwege.) Een geluid dat ik in de religiediscussie de afgelopen tien jaar nog niet gehoord heb.

Beleven we een ‘terugkeer van religie’? Sloterdijk maakt er korte metten mee: er is geen sprake van een terugkeer, aangezien religie niet bestaat, tenminste niet als fenomeen dat op eigen benen kan staan. Wat wel bestaat zijn oefensystemen, ‘antropotechnieken’ in zijn woorden. En religie is een ‘slecht begrepen oefensysteem’. (Hieronder heb ik enkele citaten opgenomen waarin hij het een en ander verduidelijkt, - als je bereid bent zijn barokke taal verduidelijkend te noemen.)

Met zijn begrip van ‘oefensystemen’ meent Sloterdijk een verdieping lager te gaan zitten: religie is slechts in schijn een op zichzelf staande zaak; in werkelijkheid is zij een variant op een thema. Zij is een invulling van iets dat ‘wezenlijker’ is (om een oud woord te gebruiken): de mens is een oefenend wezen. Arbeid is oefening, sport is oefening, en dat geldt ook voor religie.

Het probleem is dat religie wordt voorgesteld als een eigenstandige zaak, als iets dat wezenlijk is voor menszijn. Wanneer je ‘gelooft in het bestaan van geloof’ (zoals Sloterdijk het noemt) en religie opvat als onontkoombaar voor een optimaal, menswaardig bestaan, heb je een probleem. Immers, religie negeren of bestrijden betekent dan: tekort doen aan menszijn. Inderdaad, een dwingende gedachte, mits je meegaat in de aanname dat religie even onmisbaar is voor de geest als dat lucht dat is voor het lichaam. Wie wil van existentiële nalatigheid en mensheidsverwaarlozing worden beticht?

Het interessante van Sloterdijk is om niet op een domme manier religie te negeren of te bestrijden, maar om haar tot een onderafdeling te maken van iets waar we als mens niet aan ontkomen, namelijk oefensystemen. En we hebben die oefensystemen nodig om, als ‘minst vastgestelde dier’, ons potentieel te ontplooien en om onze afweer tegen bedreiging en gevaar op peil te houden. Niet alleen op fysiek en sociaal niveau, maar ook symbolisch (tegen de dreiging van de dood bijvoorbeeld). Religie is met name op dit laatste niveau effectief. Haar rol kan evenwel ook door andere zaken worden gespeeld.

Met andere woorden: religie doet zich voor als onontkoombaar, maar dat is schijn. Een kwestie van verwisselen van oorzaak en gevolg. Of beter: van vraag en antwoord. Religie is een antwoord op een vraag die ook anders beantwoord kan worden. Niet hemelschokkend, inderdaad, want aards: de werkzame elementen van religie worden teruggebracht naar alledaagse vragen, behoeften en verlangens, verpakt in oefensystemen.

Terwijl Sloterdijk de indruk wekt religie voluit serieus te nemen, ‘ondergraaft’ hij het fenomeen op subtiele wijze, - een stuk interessanter dan de massieve kritiek van gelovige antigelovigen zoals Richard Dawkins, Christopher Hitchens en Sam Harris, die nog nooit iemand anders hebben overtuigd dan degenen die het al met hen eens waren. Hooguit wekken zij angst, hetgeen niet erg verleidelijk werkt. Of Sloterdijk wel overtuigend is voor religieus gelovigen, valt te betwijfelen. Minstens doet hij een intelligente poging om de onvermijdelijk geachte gedachte van een ‘terugkeer van religie’ een halt toe te roepen, zonder antireligieus te worden. Je kunt immers moeilijk tegen iets zijn dat niet bestaat.

Het boek van Sloterdijk helpt, niet om de overeenkomsten tussen de verschillende religies te zien (hetgeen vaak nogal geforceerde abstracties oplevert), maar om de overeenkomsten te zien tussen verschillende vormen van oefenend leven, én om die vormen überhaupt te concipiëren als ‘oefenend leven’. De domeinen ‘religie’, ‘ethisch leven’, ‘sport’ en ‘werk’ (om enkele belangrijke te noemen) blijken meer met elkaar te maken te hebben dan je op het eerste gezicht zou zeggen. En niet oppervlakkig, maar diep menselijk.
(Tijdens het lezen valt me herhaaldelijk de vergelijking in met het boek ‘Homo ludens’. Huizinga probeert daarin te laten zien dat tal van cultuuruitingen (van poëzie tot politiek, en van kunst en wijsbegeerte tot rechtspraak) zijn ontstaan in spel. Voor cultuurvernieuwing is het nodig om opnieuw die ‘ludieke’ dimensie aan de boren, om cultuur spelend te herbronnen. Welnu waar Huizinga het spel aan de basis legt van cultuur, daar legt Sloterdijk het oefenende leven aan de basis van uiteenlopende levensvormen. Ook vernieuwing is niet vreemd aan de benadering van Sloterdijk: juist door te focussen op het oefenende leven, als onderliggend, wordt het mogelijk om de verschillende levensvormen uit hun verstarring en afgeslotenheid te bevrijden.)

Het is nog wennen aan deze nieuwe optiek: religie opgevat als oefensysteem. Een oefensysteem naast andere. En wat in religie wordt geoefend is niet exclusief: zij heeft geen monopolie in hetgeen haar waardevol maakt.
Deze oefenoptiek belooft evenwel vruchtbaar te zijn. Hij doet anders kijken naar religie, naar religieuze uitingen en ook naar gelovigen. Als ik een vrouw met hoofddoek zie of een man met keppeltje, dan is nu de vraag: wat oefen jij? En die vraag kan ik (me) ook stellen wanneer ik iemand druk in de weer zie met sport, of met werk. De mens als zich oefenend dier. Met als verbindende vraag: welke oefeningen houd ik er zelf op na? Om wat te oefenen en waartoe? Filosofische vragen blijken wederom buitengewoon alledaags.
Bovendien heeft het een neutraliserende werking om naar religie te kijken als een oefensysteem. Zij wordt erdoor een fenomeen naast andere. Wanneer je je laat meenemen in het taalspel van religie zelf, als zou zij een onvervangbaar alleenrecht hebben op iets wezenlijks, dan is het een stuk lastiger om er niet mee te maken te willen hebben. Het wordt dan een kwestie van ‘wie niet voor mij is, is tegen mij’. Maar door religie als oefensysteem te zien, wordt deze hele kwestie omzeild. Er zijn immers tal van soorten oefensystemen. Een ervan is religie. En wie dit specifieke oefensysteem niet wil, heeft alle ruimte om voor een ander te kiezen, zonder dat je je duidelijk tegen religie hoeft te keren. Zij is niet meer dan een optie.



Voilà, enkele citaten uit ‘Je moet je leven veranderen’ om het een en ander te illustreren:

‘Ik mag eraan herinneren: Marx en Engels hadden Het communistisch manifest geschreven met de bedoeling het sprookje van een spook genaamd communisme te vervangen door een agressieve verklaring van het werkelijke communisme zelf. Waar angst voor louter geesten had geheerst, moest een beargumenteerde vrees voor een reële vijand van het bestaande ontstaan. Ook het onderhavige boek legt zich toe op de kritische beschouwing van een sprookje en vervangt het door een positieve stellingname. Inderdaad, tegenover het sprookje van de terugkeer van de religie na het ‘mislukken’ van de Verlichting moet een scherpere kijk op de spirituele feiten worden gesteld. Ik zal laten zien dat een heroriëntatie op de religie even onmogelijk is als een terugkeer van de religie – om de eenvoudige reden dat zoiets als ‘religie’ of ‘religieus’ niet bestaat, maar dat er alleen verkeerd begrepen oefensystemen bestaan, of die nu in collectieven – traditioneel: kerk, orde, umma, sangha – worden gepraktiseerd of in gepersonaliseerde uitvoeringen – in wisselwerking met de ‘eigen god’, bij wie de burgers van de moderniteit zich particulier verzekeren. Daardoor wordt het merkwaardige onderscheid tussen ‘ware religie’ en bijgeloof overbodig. Er bestaan slechts oefensystemen die in meerdere of mindere mate waard zijn verbreid te worden. Ook de foutieve tegenstelling tussen gelovigen en ongelovigen komt te vervallen en wordt vervangen door het onderscheid tussen praktiserenden en ongeoefenden, respectievelijk andersoefenenden.’ (p 11)

‘Wie het over de zelfproductie van de mens heeft, zonder te spreken over zijn specialisatie in het oefenende leven, die slaat al bij voorbaat de plank mis. We moeten dus praktisch alles wat er over de mens als arbeidend wezen gezegd is tussen haakjes zetten en het vertalen in de taal van het oefenen, respectievelijk van het zelfvormende en zelfstimulerende gedrag. Niet alleen de vermoeide homo faber, die de wereld in de modus van het ‘maken’ objectiveert, moet zijn plaats in het centrum van het logische toneel opgeven; ook de homo religiosus, die zich met surreële riten tot de bovenzinnelijke wereld richt, kan maar beter zijn biezen pakken. Arbeidenden en gelovenden kunnen samen onder een nieuw hoger begrip worden gebracht. Het wordt tijd dat we gaan inzien wat de mens eigenlijk is: het organisme dat uit herhaling bestaat. Zoals de negentiende eeuw cognitief in het teken van de productie stond en de twintigste in dat van de reflexiviteit, zo moet de toekomst in het teken van de exercitie worden gezien.

De inzetten waarom gespeeld wordt, zijn niet gering. Wat we hier willen proberen is niets minder dan het invoeren van een alternatieve taal – en met die taal gaat een andere optiek gepaard – voor een verzameling fenomenen die in het verleden met uitdrukkingen als ‘spiritualiteit’, ‘vroomheid’, ‘moraal’, ‘ethiek’ en ‘ascese’ werden aangeduid. Als we onze poging tot een goed einde brengen, zal het traditionele religiebegrip, deze onzalige marionet van de decorontwerpers van het moderne Europa, als de grote verliezer uit deze onderzoekingen tevoorschijn komen. Nu lijkt de ideeëngeschiedenis al van oudsher op een asiel voor begrippen met een geboorteafwijking – en als men een gang maakt door de afdelingen zal men dus niet alleen het concept ‘religie’ ontmaskeren als al van tevoren behept met een mislukt design, een concept dat wat betreft knulligheid enkel door de schertsfiguur ‘cultuur’ wordt overtroffen. Men zal dan ook begrijpen dat het gezien de gewijzigde omstandigheden net zo zinloos zou zijn partij te kiezen voor de negatieve bigotterie die zich bij ons sinds bijna twee eeuwen als atheïsme afficheert – een monument van waardigheid waar elegante intellectuelen graag hun hoed voor afnamen, zo vaak als ze het passeerden, niet zonder bij deze gelegenheid het predikaat ‘intellectueel oprecht’, respectievelijk ‘kritisch’ of ‘autonoom’ voor zichzelf op te eisen. Het is nu zaak het toneel negentig graden te draaien, zodat het religieuze, spirituele en ethische materiaal vanuit een andere, verhelderende hoek kan worden bekeken.

De inzetten zijn hoog – ik herhaal het. We moeten opboksen tegen een van de massiefste pseudo-evidenties van de recente geestesgeschiedenis, namelijk tegen het pas sinds twee- of driehonderd jaar in Europa heersende geloof in het bestaan van ‘religies’, sterker, tegen het ongefundeerde geloof in het bestaan van het geloof. Het geloof in de feitelijkheid van ‘religie’ is het element dat gelovigen en niet-gelovigen nog steeds met elkaar verbindt. Dit geloof is van een onwankelbaarheid die iedere prefect van de roomse geloofscongregatie wel van afgunst moet doen verbleken. De oecumene van de misverstanden heeft de moderne tijden onaangetast doorstaan. Niet één overwinnaar van de religie heeft ooit aan het bestaan van de religie getwijfeld, hoezeer men haar dogma’s ook stuk voor stuk aanvocht. Geen afwijzing heeft het afgewezene ooit de vraag gesteld of het zijn naam wel terecht droeg en of het als zodanig zelfs maar bestaansrecht had. Alleen op grond van de gewenning aan een betrekkelijk recente fictie – ze raakte pas sinds de zeventiende eeuw in zwang – kan men tegenwoordig van een ‘terugkeer van de religie’ spreken. Het is het ongebroken geloof in de religie als een constante en universele grootheid die kan vertrekken en weer terugkomen, dat aan de actuele legende ten grondslag ligt.’ (p 12v)

dinsdag 27 september 2011

Evolutie en de shari’a

In Saoedi-Arabië is de machthebber zo ver: hij erkent vrouwen als menselijke wezens die in staat moeten worden geacht tot het uitbrengen van een stem. ‘Koning Abdullah kwam zondag met zijn onverwachte nieuws in zijn jaarlijkse toespraak tot de nieuwe zitting van de Shura-raad, een adviesraad waarvan hijzelf de leden benoemt. Vrouwen, mits natuurlijk gehuld in lange zwarte abaya (tot op de grond reikende jas) en hoofddoek, krijgen straks voor het eerst ook zetels in deze raad.’ (NRC-next, 27-9-11)

Soms krijg je de indruk dat ideeën allesbepalend zijn in de wereld. ‘In zijn toespraak tot de Shura legde de koning zondag uit dat zijn besluit volkomen in overeenstemming is met de shari’a, het islamitische recht. Islamitische vrouwen, zei hij, hebben “hun opinie en advies gegeven sinds het tijdperk van de profeet Mohammed”. “We weigeren vrouwen in de maatschappij te marginaliseren in alle rollen die in overeenstemming zijn met de shari’a”, voegde hij eraan toe.’
Hoe lang zal deze rechtvaardigingsgrond het nog volhouden? Zolang als dat Saoedi-Arabië olie heeft en de status quo financieel aantrekkelijk blijft?

Ideeën zijn als biologische eigenschappen: ze staan in dienst van overleven, cultureel dan wel natuurlijk. Vasthouden aan verouderde ideeën kan hardnekkig zijn en eeuwen duren (een tijdsduur die evolutionair gezien weinig voorstelt), uiteindelijk houden alleen die ideeën het vol die het beste helpen om zich aan te passen aan veranderende omstandigheden. Kennelijk zijn de omstandigheden zo dat een beroep op shari’a nog steeds overlevingswaarde heeft.

Evolutionair gezien bestaat er geen inherente rechtvaardigheid. Er valt geen kloppende orde te ‘ontdekken’, noch zal zo’n orde zich ooit ‘openbaren’ aan een denkend mens of aan iemand die stemmen hoort, - ook al vertonen machthebbers telkens weer de neiging om hun maatschappelijke orde als noodzakelijk voor te stellen. Geestelijke vrijheid is uiteindelijk het inzicht dat hetgeen zich als noodzakelijk presenteert in hoge mate een toevallige constellatie is die in de gegeven omstandigheden werkt of niet. En ook dit laatste blijkt buitengewoon rekbaar: met veel valt te leven, ook al zouden we anders willen. Het menselijk aanpassingsvermogen is enorm. Grote kans dus dat Saoedische vrouwen zich nog heel lang zullen weten aan te passen aan profetische regels. Stemmen is nu toegestaan; autorijden blijkt nog steeds niet te rijmen met de Saoedische interpretatie van de Shari’a. Niet alleen de geestelijken denken er zo over. De steun onder de bevolking is groot. Zelfs bij de evolutionaire motor bij uitstek, de jongeren.

‘Een lid van de Shura, professor Abdurrahman al-Enad, zei vorig jaar dat uit een onderzoek van zijn studenten was gebleken dat twee derde deel van de jongeren tegenstander was van sociale verandering.’ Elders in het artikel staat te lezen dat ondertussen meer vrouwen dan mannen op de universiteit zitten. Wat te willen als zelfs jongeren niet willen? Zoals eerder bleek in Tunesië en Egypte: zonder de jeugd geen verandering!

Welwillend zou je kunnen zeggen dat een beroep op de Shari’a cultureel-evolutionair nog steeds voordelen biedt, minstens in Saoedi-Arabië. De omstandigheden zijn nog niet zozeer veranderd, dat een dergelijk beroep ongeloofwaardig wordt, - althans, in de ogen van een groot deel van de Saoedische bevolking, inclusief jongeren.

maandag 12 september 2011

Hoe gevaarlijk zijn intellectuelen?

Enkele recensies gelezen over ‘De intellectuele verleiding – Gevaarlijke ideeën in de politiek’ van Frits Bolkestein. Heb het boek zelf nog niet gelezen. Is er een reden om het wel te doen?

‘Hoed u voor de intellectueel’ kopte een van de recensies, afgelopen zaterdag in de Volkskrant.
Volgens Frits Bolkestein zijn intellectuelen de vijand van de mensheid, wanneer zij los van de werkelijkheid en zonder politieke ervaring in hun denklaboratorium ideeën ontwikkelen, met de bedoeling er de wereld mee in te richten. Volgens idealen. Mensen met een blauwdruk voor hoe de werkelijkheid zou moeten zijn, op zoek naar implementatie.

De kritiek van Bolkestein is niet nieuw. Karl Popper is hem voorgegaan, in ‘De open samenleving en haar vijanden’, - een scherpe kritiek op met name Plato en Hegel en hun leerlingen, om ongeveer dezelfde redenen als Bolkestein: ideeën krijgen de voorrang op de werkelijkheid. Om die kritiek te hebben, hoef je dus geen politicus te zijn geweest.

De vraag is: zijn intellectuelen het probleem?

Ik zou zeggen: funest is het rücksichtslos willen geloven in een waarheid en de menselijke neiging om te opereren volgens idee-fixen. Beide zijn funest voor de openheid voor wat zich voordoet; deze wordt erdoor vertekend. Het leidt tot een selectieve waarneming van de werkelijkheid. Ook is er doorgaans weinig speelruimte voor oplossingen.
De vertaling ervan in ideologieën is bekend. Het ergste is wanneer idee-fixen en de waarheid waarin men wil geloven zijn vastgelegd in een politiek systeem. Een ideële dictatuur.
Het Midden-Oosten is een tragisch voorbeeld van fixatie: religieus, scripturalistisch, ethisch, historicistisch, - het zou interessant zijn om een situatieschets van het gebied tussen India en Europa te maken in termen van de idee-fixen die een hoofdrol spelen in de conflicten aldaar, bij alle partijen.

Om terug te keren naar de intellectueel van Bolkestein, ik wil niet ontkennen dat gebrek aan ervaring doorgaans een grote mond heeft, noch dat kamergeleerden vaak het beste menen te weten hoe het allemaal beter moet. Maar toch, is dat het enige?
Als het alleen aan de ‘intellectuelen’ lag, zou er niet veel gebeuren. Zij weten kennelijk aanhang te verwerven, anders zouden ze nooit een gevaar kunnen worden.
De behoefte aan een gefixeerde waarheid kent vele gelovigen, ook al (en dat is meestal het geval) vertekent zij de werkelijkheid. Waar komt die behoefte vandaan?
Met andere woorden: wat maakt ideeën zo gevaarlijk verleidelijk? Is dat niet omdat er onrecht is? Is het niet omdat er reden is om in verzet te komen en verandering te willen? Is het niet omdat men wil hopen?

Lijden vertekent de werkelijkheid en maakt gevoelig voor idealen die haar nog meer vertekenen, ten goede, - althans, dat is de belofte.
Dit kun je afwijzen, maar wat te doen met onrecht?
Ben er voorstander van om de werkelijkheid zo hopeloos mogelijk te analyseren, maar dat neemt niet weg dat er lijden is. Is het niet taak van de politiek om daar iets aan te doen?
Ik ben benieuwd of het liberale pragmatisme van Bolkestein hierop een adequaat antwoord heeft. Toch het boek lezen?

zondag 4 september 2011

‘Ook in Nederland smeult de onvrede’


In de Trouw van 3-9-11 een opmerkelijk Podiumartikel van Will Tinnemans, onder de titel: ‘Ook in Nederland smeult de onvrede’. Ondertitel: ‘Lageropgeleiden hebben niet langer perspectief op sociale stijging. Ze zitten gevangen in uitzichtloze banen. Net als in Engeland kan verontwaardiging hier losbarsten.’

Het stuk begint zo: ‘De rellen in Britse steden hebben Europa verrast. Geëngageerde denkers waarschuwen al jaren dat sociale instabiliteit vroeg of laat volgt op ongelijkheid en uitsluiting van lageropgeleiden. Ook in Nederland staan de lichten op oranje.’

Opvallend is het belang dat wordt toegekend aan ‘opwaartse sociale mobiliteit’. Zij is de drijfveer voor mensen om hard te werken, om deugdzaam te leven, om zich genoegens te ontzeggen omwille van de volgende generatie: de eigen kinderen moeten het beter krijgen. Wat als dat vooruitzicht er niet meer is? Wat als de kans op verbetering van de eigen omstandigheden of die van je kinderen minimaal of nihil is?

De drijfveer is zeer herkenbaar. Sinds de geboorte van mijn zoontje staat mijn werk grotendeels in dat teken: hoe kan ik bijdragen aan een wereld die ik hem toewens? Ook weet ik van mensen die juist door het ontbreken van een dergelijk perspectief moeite hebben om hun leven als zinvol te ervaren. (Het is een van de rode draden in het ‘toneelstuk’ dat ik afgelopen vrijdag zag: ‘Sartre zegt sorry’.) ‘Na ons de zondvloed’ is een levensmotto van kinderlozen.

‘In een recent onderzoek van TNS NIPO zei bijna driekwart van de respondenten te vrezen dat toekomstige generaties het slechter krijgen dan zijzelf. De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling merkte dit voorjaar in het rapport ‘Nieuwe ronde, nieuwe kansen’ op dat het perspectief van sociale stijging niet langer houdbaar is.’

Als opwaartse sociale mobiliteit werkelijk een belangrijke drijfveer is, dan ziet het er dus niet goed uit. Zeker in ons type samenlevingen, waarin burgers wordt voorgehouden dat iedereen gelijke rechten en gelijke kansen heeft. Wordt deze gelijkheid structureel aan burgers onthouden, dan ontstaat ressentiment, - een gevoel van wrok en vijandigheid dat met name in democratieën voorkomt (zoals Max Scheler laat zien).

In het artikel het volgende citaat: ‘Een van de grote dogma’s van de bemiddelde klasse is altijd geweest dat de minder bedeelden hun lot stoïcijns of zelfs met vreugde dragen. Die overtuiging zou in onze tijd weleens plotseling en verrassend kunnen worden ontzenuwd.’ (Galbraith)

Als reactie is ressentiment inderdaad waarschijnlijker dan stoïcijnse of blijmoedige acceptatie van het lot. Dit laatste is voorstelbaar in rigide klassen- of standenmaatschappijen zonder enige mobiliteit: beter je lot aanvaarden dan er onder lijden. Democratie is de belofte dat mensen niet veroordeeld zijn tot hun afkomst of hun ‘geboorteomstandigheden’. De vraag is of Westerse democratieën nog in staat zijn deze belofte waar te maken. Zo niet, dan wacht er onrust.

Leven we in een valse rust? Zou kunnen.
Vrees ik een smeulende onvrede? Niet echt. Wel een samenleving zonder toekomst.

zondag 21 augustus 2011

Verzet: zichzelf een vraag stellen...


Over verzet gesproken, een treffend gedicht van Remco Campert:


Verzet begint niet met grote woorden
maar met kleine daden

zoals storm met zacht geritsel in de tuin
of de kat die de kolder in z’n kop krijgt

zoals brede rivieren
met een kleine bron
verscholen in het woud

zoals een vuurzee
met dezelfde lucifer
die de sigaret aansteekt

zoals liefde met een blik
een aanraking iets dat je opvalt in een stem

jezelf een vraag stellen
daarmee begint verzet

en dan die vraag aan een ander stellen

zondag 14 augustus 2011

‘Neem het niet!’

Gisteren stuitte ik op een naam en een boekje waar ik nog niet eerder van had gehoord, maar die al enige maanden weten te inspireren. Even niet opgelet, kennelijk. Het gaat om de 93-jarige Stéphane Hessel, een Franse oud-diplomaat en -verzetstrijder. Hij riep eind vorig jaar jongeren op om zich vaker boos te maken: tegen graaizuchtige banken, kleurloze politici en door commercie gecorrumpeerde media. Hij deed zijn oproep in zijn pamflet ‘Indignez-vous!’ (Verontwaardig U!) In het Nederlands vertaald onder de titel ‘Neem het niet!’. Ik zal het eens gaan lezen.

Volgens NRC-next, waarin ik er een artikel over aantrof, inspireerde het pamflet tot de geuzennaam ‘indignados’ (verontwaardigden) en is het uitgegroeid tot de bijbel van boze jongeren in Frankrijk en Zuid-Europa. Met de gebruikelijke slogans, zoals: ‘Plunderen is, van laag tot hoog, de nieuwe norm in Europa’.

Een citaat uit NRC-next (12-8-11): ‘De hamvraag is of de indignados meer kunnen dan mopperen of, in het beste geval, dagdromen: ze weten elkaar uitstekend te vinden op Facebook en Twitter, ze vergaderen zich suf, zijn meesters van het spontane protest, maar slagen er nog niet in om hun onvrede te vertalen in positieve ideeën of echte politieke invloed. Anders dan in 1968, toen het marxisme de grammatica leverde voor het jongerenprotest, is er nu geen bindende ideologie, geen Utopia aan de horizon.’

Ondertussen zijn er protestmarsen in aantocht, vanuit Spanje en Frankrijk, richting Europees Parlement. Daar willen de ‘indignados’ een gezamenlijk plan met economische en politieke hervormingen presenteren. Op 15 oktober. Onderweg wordt er vergaderd. De lokale bevolking wordt gevraagd welke frustraties er leven. Er wordt gediscussieerd. Alles zonder leiders of stroomlijnende organisatie.
Ben benieuwd wat deze antikapitalistische, of moet je zeggen prodemocratische pelgrimstochten gaan losmaken en wat hun boodschap zal zijn in het Santiago de Compostela van hun reis door Europa, Brussel.

zaterdag 13 augustus 2011

Film: The Best of Youth

Mooie film gezien: La Meglio Gioventù, van Marco Tullio Gordana. In delen, - hij duurt 6 uur! Een klein minpuntje aan het einde, maar daar zal ik het verder niet over hebben. Het verhaal beslaat 4 decennia, een periode waarin je van student opa kunt worden, - hetgeen ook gebeurt. We volgen het leven (en de dood) van een tiental mensen, een familie met uitbreidingen. In Italië. Vanuit de jaren ’60 tot begin 21ste eeuw, inclusief antipsychiatrie, Rode Brigades en maffia, maar dat is niet waar de film over gaat. Waar gaat hij wel over? Liefde, poëzie en menselijkheid, - zoiets. Er wordt veel getoond, zonder dat het wordt uitgelegd. Soms vraag je je af hoe iemand een situatie of gebeurtenis beleeft, maar dat blijft gissen. Het is een film, geen roman. Kijken!

Werpt de film enig licht op cultuur en samenleving in Europa?
Moeilijk te zeggen. Is The Best of Youth (Engelse vertaling van de filmtitel) een portret van een tijdperk? Nee, hij toont een particuliere insteek (zoals ook deze weblog er een is): zonder sociologische pretentie.
Wel zijn een aantal dingen herkenbaar. Zoals het rücksichtslose idealisme op links, te zien in de film (een van de personages wordt lid van de Rode Brigades): ten koste van familie en mensenlevens. Moet dat rücksichtslose idealisme nu op rechts worden gezocht? Met Anders Brejvik als moorddadige exponent.
Was de jeugdopstand in de jaren 60/70 ideologisch gedreven, en zijn de rellen in Engeland het toonbeeld van ideologisch nihilisme?

vrijdag 12 augustus 2011

Opstand

De krant lezen deze dagen staat ongeveer gelijk met psychologische zelfmoord. Het is nauwelijks te verdragen wat er allemaal gebeurt. Alles lijkt in te storten. Overdrijf ik? Zou kunnen.

Aanleiding voor deze nieuwe weblog is het lezen van twee kranten vanochtend bij de Coffee Company. In NRC-next en de Volkskrant artikelen over de stand van de wereld, met titels als ‘Als je nu 25 bent, heb je weinig om naar uit te kijken. Vooral in Zuid-Europa is perspectief klein’, ‘Extreem-rechtse club wil Denemarken ‘schoon’ maken’, ‘Wereldeconomie niet weer gered door China’, ‘Klopjacht politie op relschoppers’, ‘Status van Frankrijk brokkelt af’, 'Boos maar richtingloos', etc, etc. Soms lijken kranten een scenario voor een naderende catastrofe. Gelukkig is het leven meer dan krantennieuws.

En toch, wat me triggerde was een opiniestuk van Theodore Dalrymple over de rellen in Engeland, afgelopen dagen. Titel: ‘Rellen zijn loon van laf leiderschap’ (Volkskrant). Het stuk liegt er niet om. Een genadeloze visie op de stand van de Britse cultuur en samenleving.

Het stuk begint zo:
‘De onlusten in Londen en andere Engelse steden zijn een twijfelachtig eerbetoon aan de apathie, de morele lafheid, de onbekwaamheid en het carrièrezuchtige opportunisme van de Britse politieke en intellectuele klassen.
Op de ene of andere manier zijn zij erin geslaagd niet te zien wat evident is voor iedereen die een wandelingetje maakt in een drukke Britse straat en zijn ogen openhoudt: dat een aanzienlijk deel van de jonge bevolking van het land lelijk, agressief, gemeen, slecht opgevoed en onbeschoft is en misdadige neigingen heeft. Die jeugd heeft geen enkel zelfrespect, wel veel eigendunk. Ze vindt dat ze recht heeft op een hoog levenspeil en op andere dingen, zonder daar ook maar de minste inspanning voor te doen.’

En besluit met het volgende:
‘Dat alles doet uiteraard niets af aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van de relschoppers. Maar deze onlusten zijn symptomatisch voor een maatschappij die snel uiteenvalt, voor een volk dat geen leiders en geen volgelingen telt, maar enkel nog egoïsten.’

De rest van het opiniestuk bestaat uit voorbeelden om zijn stellingname te onderbouwen. (Na te lezen op het internet.)

Vragen die het stuk van Dalrymple bij mij opriep, gecombineerd met de televisiebeelden en berichten van de afgelopen dagen: hoe staat het ervoor in Nederland? Is Engeland een uitzondering binnen Europa?
Wat te doen met de ‘gut feeling’ dat ‘something is rotten’?

Twee wake up calls in enkele weken tijd: de aanslagen in Oslo en de rellen in Engeland. Plus de aanhoudende eurocrisis (of is dat van een andere orde?) Wat gaat er mis? Zijn de gebeurtenissen inderdaad op te vatten als een symptoom? Is Europa ziek? Of zijn dit overdramatiseringen?