woensdag 5 juni 2013

Leven in een overgangstijd en de duiding van het nieuws


Als het zo is dat we in een overgang leven naar een ander tijdperk, is het dan niet zaak om een schifting te maken in het wereldnieuws? – enerzijds gebeurtenissen die worden gemotiveerd door oud, traditioneel gedachtegoed en anderzijds gebeurtenissen gemotiveerd door nieuw, zich vernieuwend denken. Het zou betekenen dat niet alle gebeurtenissen hetzelfde belang hebben; niet alles verdient dezelfde aandacht.

Sommige acties kunnen worden beschouwd als achterhoedegevechten: pogingen om het aloude te laten overleven, of erger nog: te laten herleven. (Ik denk aan conflicten die zijn ingegeven, gemotiveerd of gesanctioneerd door premodern gedachtegoed, zoals diep gewortelde tradities en oude religies.) Andere acties daarentegen zijn zwanger van toekomst, zich aanpassend aan nieuwe omstandigheden (inclusief kennis en ervaringen), met de intentie die omstandigheden mede te helpen vormgeven.

Uiteraard kunnen we de traditionalisten en hun acties niet zomaar negeren. Het meest in het oog springend zijn jihadistische bewegingen, maar zij zijn niet de enige. Ze kunnen voor forse bedreigingen zorgen, én voor destructief handelen, met zware schade voor mensen en hun wereld, - zoals we dagelijks kunnen constateren in het mondiale nieuws (denk aan Afrika en het Midden-Oosten).

Echter, krijgen deze conflicten niet teveel aandacht? Maakt het stof dat traditionalisten doen opwaaien niet bijziend, waardoor we uit het oog verliezen dat er ook heel andere dingen gebeuren? Ik denk aan innovaties op allerlei gebied, uitdagende problemen met toekomst, experimentele spiritualiteit. Kortom nieuws gemaakt door avontuurlijk ingestelde en toekomstgerichte mensen die open staan voor hetgeen achter de ons bekende horizon ligt.

Wanneer we al het nieuws op één hoop gooien, lijkt de wereld het toneel voor een chaotische gelijktijdigheid aan gebeurtenissen, zonder enig onderscheid in belang of betekenis. Wanneer we diezelfde situaties en gebeurtenissen bekijken door een cultureel-evolutionaire bril, dan blijkt er wel degelijk onderscheid te kunnen worden gemaakt.

Wat maakt dat we zo schuw zijn om de maatstaf van 'vooruitgang' aan te leggen wanneer we het wereldnieuws duiden? Is het geen vooruitgang wanneer de politieke arena in een land niet langer gedomineerd wordt door religie en wanneer er brede consensus is over de wenselijkheid van pluralisme? Is het geen vooruitgang wanneer een cultuur inzet op geboortebeperking, in plaats van een grote kinderschare te zien als een 'zegen van God' (met als gevolg een demografische tijdbom)?

Vatten we deze tijd op als een overgangsperiode, dan is de vraag welk tijdsveld we uitzetten: binnen welke ontwikkeling is deze periode een overgang? En welke verworvenheden rekenen we tot het basiskamp van waaruit we naar verdere, nog ongekende hoogten kunnen klimmen?

Waar het heen gaat is onbekend; veel zal afhangen van wat we zelf creëren. Wat heeft gemaakt dat we ons opnieuw in een radicale overgangstijd bevinden, kunnen we wel bevroeden. Behalve politieke verworvenheden (zoals de democratische rechtsstaat, hebben we te maken met wetenschappelijke, technologische en economische revoluties die bezig zijn de menselijke conditie grondig te wijzigen, en dat wereldwijd.

Wat hierdoor problematisch is geworden zijn onze referentiekaders. Wanneer we ervan uitgaan dat morele systemen, levensbeschouwingen en religies geen eeuwigdurende entiteiten zijn, maar cultureel-evolutionaire strategieën die ons helpen om ons aan te passen aan onze omstandigheden, in de strijd om het bestaan en om een bloeiend leven te leiden, dan zijn het deze referentiekaders die door grondige veranderingen in de menselijke conditie niet meer adequaat zijn.

Millenniaoude referentiekaders worden getart én weren zich, - referentiekaders die zijn gevormd in een periode die bekend staat als de Spiltijd: tussen ca 800 en 200 voor onze jaartelling, de tijd waarin nieuwe morele systemen, levensbeschouwingen en religies het licht zagen waar we nog steeds mee te maken hebben (van Taoïsme en Boeddhisme tot Joodse profeten en Griekse wijsgeren), plus hun erfgenamen (zoals Christendom en Islam). Waarheden en waarden die toen zijn geijkt staan nu onder hoogspanning en zijn aan herziening toe.

Het lijkt me daarom vruchtbaar om de huidige overgangsperiode te karakteriseren als een nieuwe Spiltijd, een tweede. We verkeren in een overgang naar nieuwe referentiekaders: andere morele systemen, levensbeschouwingen die aangepast zijn aan deze tijd, misschien zelfs een nieuwe generatie religies.

Zo bezien zijn er dus problemen en conflicten die bepaald worden door referentiekaders die in hun voortbestaan worden bedreigd. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen waarin zich nieuwe vormen van denken, handelen en spiritualiteit manifesteren, met de mogelijkheid van een andere toekomst; zij kunnen zorgen voor andersoortige oplossingen. (Is ruim en creatief zicht op de toekomst mogelijk zonder dit onderscheid te maken?)

Dit betekent dat we onze aandacht niet alleen moeten laten bepalen door terreur en bloedige conflicten, noch door wat nu in crisis heet te zijn: economisch, financieel, politiek, demografisch, ecologisch, - om de belangrijkste te noemen. Aandacht zou ook moeten uitgaan naar de referentiekaders van waaruit die conflicten en crises worden geduid en van oplossingen worden voorzien. Sommige van die referentiekaders lopen op hun einde, ondanks verwoede pogingen om ze te revitaliseren. Andere vergen innovatieve inzet, om zo ons aanpassingsvermogen te optimaliseren.