maandag 5 augustus 2013

Kunst als onderzoek. N.a.v. de tentoonstelling ‘Communitas’ van Aernout Mik


Het is niet meer dan begrijpelijk dat men in beeldende kunst experimenteert met nieuwe vormen en media en ook met nieuwe inhouden. We zijn dermate gewoon geraakt aan beeldproductie, bewegend en stilstaand, - we worden er immers dagelijks volop mee gebombardeerd -, dat het weinig zin heeft om als kunstenaar iets te willen toevoegen aan meer van hetzelfde. Elk nieuw beeld of filmpje wordt onmiddellijk vermalen in nimmer ophoudende stromen aan beelden en filmpjes; we zien het nauwelijks nog. 

Zoals de beeldende kunst nieuwe wegen zocht met de opkomst van de fotografie, zo gebeurt dat ook nu, nu de (re)productie van beelden eindeloos gemakkelijk is geworden. Hoe dan te ontsnappen aan onze kijkgewoonten en er tegelijk rekening mee houden, terwijl je als kunstenaar iets wilt tonen waar het publiek niet te gemakkelijk aan voorbij loopt?

Toen ik het werk van Aernout Mik zag (in Stedelijk Museum Amsterdam), werd ik aangenaam verrast. Wat maakt deze video-installaties bijzonder? Anders dan bij de gebruikelijke beeldproductie, word ik door het werk van Mik uitgenodigd tot onderzoek. Wat willen deze beelden? Waar gaat het heen? Waar leiden ze me heen? Wat hebben ze te betekenen?

De videobeelden maken me nieuwsgierig, en op zich is dat al bijzonder. Het zien van kunstvideo’s heeft me enigszins argwanend en sceptisch gemaakt. De beeldproductie komt me te vaak over als willekeur, zonder dat zij mij weet te verleiden tot meer aandacht en beter kijken.

Op verschillende manieren weet het videowerk van Mik mijn nieuwsgierigheid te wekken. Ten eerste is er mijn beeldende interesse die wordt getriggerd. Bijvoorbeeld, door parallelle filmbeelden, waarin hetzelfde vanuit verschillende gezichtspunten wordt getoond. (Dit alleen al maakt het werk incompatibel voor opname in het gebruikelijke reproductiesysteem; het valt niet op een video te zetten die op internet kan worden afgedraaid. Het werk kan alleen als installatie worden ‘geconsumeerd’.)

Verder vraag ik me bij de videobeelden regelmatig af wat in scène is gezet, en wat spontaan gebeurt. De meeste video’s zijn gespeeld, maar er gebeurt veel meer, doordat de scènes een eigen dynamiek krijgen.

Ook is er werk waarin verschillende filmbeelden naast elkaar worden vertoond. Dat levert een synchronie op die bij Mik ontstijgt aan willekeur, waardoor mijn interesse gewekt wordt. (Pure willekeur kan mij niet boeien, hoezeer het ook ruimte laat aan mijn verbeelding.) Er worden verbanden gesuggereerd, zonder dat het er duimen dik bovenop ligt.

In de meeste werken is iets gaande met veel mensen, maar wat? Mijn nieuwsgierigheid wordt versterkt doordat de filmbeelden zonder geluid worden getoond. Je gaat op andere dingen letten. Ook doet de geluidloosheid me fantaseren over wat er gezegd of gehoord zou kunnen worden.

Het gaat niet simpelweg om een verbeeld verhaaltje. De kunstenaar lijkt iets aan de orde te willen stellen. Hij onderzoekt iets, en dat komt over. Meer dan dat: de onderzoekende houding die uit het werk spreekt werkt aanstekelijk op mij.

De sleutel tot de scènes is niet zomaar gegeven. Het blijft puzzelen. Intrigerend.

Er is wel al langer sprake van onderzoekende kunst, maar had zij ook een infecterende werking op de toeschouwer? Vaak liet de kunstenaar zien dat hij aan het onderzoeken was (geweest), en daar bleef het bij, in mijn beleving. Het mooie van het werk van Aernout Mik is dat het zich onderzoekend toont, en mij er ook toe aanzet. Het maakt me als toeschouwer tot participant in een onderzoek. Is dat de weg die contemporaine kunst bezig is in te slaan?



[tekst in aanbouw; kan nog veranderen]


woensdag 5 juni 2013

Leven in een overgangstijd en de duiding van het nieuws


Als het zo is dat we in een overgang leven naar een ander tijdperk, is het dan niet zaak om een schifting te maken in het wereldnieuws? – enerzijds gebeurtenissen die worden gemotiveerd door oud, traditioneel gedachtegoed en anderzijds gebeurtenissen gemotiveerd door nieuw, zich vernieuwend denken. Het zou betekenen dat niet alle gebeurtenissen hetzelfde belang hebben; niet alles verdient dezelfde aandacht.

Sommige acties kunnen worden beschouwd als achterhoedegevechten: pogingen om het aloude te laten overleven, of erger nog: te laten herleven. (Ik denk aan conflicten die zijn ingegeven, gemotiveerd of gesanctioneerd door premodern gedachtegoed, zoals diep gewortelde tradities en oude religies.) Andere acties daarentegen zijn zwanger van toekomst, zich aanpassend aan nieuwe omstandigheden (inclusief kennis en ervaringen), met de intentie die omstandigheden mede te helpen vormgeven.

Uiteraard kunnen we de traditionalisten en hun acties niet zomaar negeren. Het meest in het oog springend zijn jihadistische bewegingen, maar zij zijn niet de enige. Ze kunnen voor forse bedreigingen zorgen, én voor destructief handelen, met zware schade voor mensen en hun wereld, - zoals we dagelijks kunnen constateren in het mondiale nieuws (denk aan Afrika en het Midden-Oosten).

Echter, krijgen deze conflicten niet teveel aandacht? Maakt het stof dat traditionalisten doen opwaaien niet bijziend, waardoor we uit het oog verliezen dat er ook heel andere dingen gebeuren? Ik denk aan innovaties op allerlei gebied, uitdagende problemen met toekomst, experimentele spiritualiteit. Kortom nieuws gemaakt door avontuurlijk ingestelde en toekomstgerichte mensen die open staan voor hetgeen achter de ons bekende horizon ligt.

Wanneer we al het nieuws op één hoop gooien, lijkt de wereld het toneel voor een chaotische gelijktijdigheid aan gebeurtenissen, zonder enig onderscheid in belang of betekenis. Wanneer we diezelfde situaties en gebeurtenissen bekijken door een cultureel-evolutionaire bril, dan blijkt er wel degelijk onderscheid te kunnen worden gemaakt.

Wat maakt dat we zo schuw zijn om de maatstaf van 'vooruitgang' aan te leggen wanneer we het wereldnieuws duiden? Is het geen vooruitgang wanneer de politieke arena in een land niet langer gedomineerd wordt door religie en wanneer er brede consensus is over de wenselijkheid van pluralisme? Is het geen vooruitgang wanneer een cultuur inzet op geboortebeperking, in plaats van een grote kinderschare te zien als een 'zegen van God' (met als gevolg een demografische tijdbom)?

Vatten we deze tijd op als een overgangsperiode, dan is de vraag welk tijdsveld we uitzetten: binnen welke ontwikkeling is deze periode een overgang? En welke verworvenheden rekenen we tot het basiskamp van waaruit we naar verdere, nog ongekende hoogten kunnen klimmen?

Waar het heen gaat is onbekend; veel zal afhangen van wat we zelf creëren. Wat heeft gemaakt dat we ons opnieuw in een radicale overgangstijd bevinden, kunnen we wel bevroeden. Behalve politieke verworvenheden (zoals de democratische rechtsstaat, hebben we te maken met wetenschappelijke, technologische en economische revoluties die bezig zijn de menselijke conditie grondig te wijzigen, en dat wereldwijd.

Wat hierdoor problematisch is geworden zijn onze referentiekaders. Wanneer we ervan uitgaan dat morele systemen, levensbeschouwingen en religies geen eeuwigdurende entiteiten zijn, maar cultureel-evolutionaire strategieën die ons helpen om ons aan te passen aan onze omstandigheden, in de strijd om het bestaan en om een bloeiend leven te leiden, dan zijn het deze referentiekaders die door grondige veranderingen in de menselijke conditie niet meer adequaat zijn.

Millenniaoude referentiekaders worden getart én weren zich, - referentiekaders die zijn gevormd in een periode die bekend staat als de Spiltijd: tussen ca 800 en 200 voor onze jaartelling, de tijd waarin nieuwe morele systemen, levensbeschouwingen en religies het licht zagen waar we nog steeds mee te maken hebben (van Taoïsme en Boeddhisme tot Joodse profeten en Griekse wijsgeren), plus hun erfgenamen (zoals Christendom en Islam). Waarheden en waarden die toen zijn geijkt staan nu onder hoogspanning en zijn aan herziening toe.

Het lijkt me daarom vruchtbaar om de huidige overgangsperiode te karakteriseren als een nieuwe Spiltijd, een tweede. We verkeren in een overgang naar nieuwe referentiekaders: andere morele systemen, levensbeschouwingen die aangepast zijn aan deze tijd, misschien zelfs een nieuwe generatie religies.

Zo bezien zijn er dus problemen en conflicten die bepaald worden door referentiekaders die in hun voortbestaan worden bedreigd. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen waarin zich nieuwe vormen van denken, handelen en spiritualiteit manifesteren, met de mogelijkheid van een andere toekomst; zij kunnen zorgen voor andersoortige oplossingen. (Is ruim en creatief zicht op de toekomst mogelijk zonder dit onderscheid te maken?)

Dit betekent dat we onze aandacht niet alleen moeten laten bepalen door terreur en bloedige conflicten, noch door wat nu in crisis heet te zijn: economisch, financieel, politiek, demografisch, ecologisch, - om de belangrijkste te noemen. Aandacht zou ook moeten uitgaan naar de referentiekaders van waaruit die conflicten en crises worden geduid en van oplossingen worden voorzien. Sommige van die referentiekaders lopen op hun einde, ondanks verwoede pogingen om ze te revitaliseren. Andere vergen innovatieve inzet, om zo ons aanpassingsvermogen te optimaliseren.


dinsdag 30 april 2013

Transitie denken


Een recente aflevering van VPRO-Tegenlicht (dd 15 april 2013) bracht een interessant thema onder mijn aandacht: Transitie. Een dwarse en frisse blik op de huidige ontwikkelingen, met kiemen voor een andere toekomst dan waaraan we gewend zijn. We verkeren in een overgangstijd. Waarheen? Als je anders kijkt, wordt duidelijk dat er reeds het een en ander gaande is.

Wie het nieuws volgt, wordt dagelijks vergast op (steeds meer) problemen en onheilspellende berichten. Je kunt je aandacht daardoor laten bepalen en problemaholisch worden, maar is dat wel zinvol? Er zijn ondertussen ook mensen die zich weinig aantrekken van de crisiskoorts en druk zijn met het uitwerken van alternatieven. Zoals: professionele netwerken van hulpverleners die het doen zonder een managerslaag die vooral met zichzelf bezig is. Slimme ruileconomische initiatieven. Ondernemers die innovatief bezig zijn met alternatieve energie. Etc.
De uitzending maakte me duidelijk dat dit geen verdwaalde gekken zijn, maar een onderstroom waar we meer van kunnen verwachten, - en een uitnodiging om iets te doen aan de situatie waarin we verkeren zonder mee te huilen met de ellendepredikers die ondanks hun kritiek vast zitten in oude patronen!

De crisis waar we in zitten zal niet zomaar overgaan. Hopen dat het snel weer zal worden zoals het was is een illusie; daarvoor is de crisis te omvattend en raakt hij te zeer aan de fundamenten van de cultuur en samenleving zoals we die tot nu toe hebben gekend. De huidige wanorde is daarentegen een uitstekende gelegenheid om nieuwe wegen in te slaan. En dat gebeurt dus reeds op allerlei plekken.

Meestal heb ik niet zoveel met optimisme, omdat het vaak zo’n valse bril op geeft waarmee van alles wordt genegeerd. Ook de oppervlakkigheid ervan is vaak nogal stuitend; alsof een beetje sleutelen aan je gedrag en gedachten voldoende is om de zon elke dag te laten schijnen. Dit keer bleef mijn allergische reactie uit. Inderdaad, we verkeren in transitie. En ja, het heeft weinig zin om je druk te blijven maken over problemen die voortkomen uit verouderde systemen en manieren van denken. Het is veel interessanter en vruchtbaarder om op een niveau dieper te gaan zitten en bezig te gaan met vragen en behoeften die er toe doen en om energie te stoppen in onderzoek en oplossingen die toekomst hebben.

donderdag 27 december 2012

Heeft expressivistische kunst nog toekomst? N.a.v. de Mike Kelley tentoonstelling


Mike Kelley gezien. In het Stedelijk Museum Amsterdam. Een retrospectief: bijna 200 werken uit de periode van 1974 tot aan zijn zelfmoord begin 2012. Volgens het begeleidende krantje is Mike Kelley ‘een van de belangrijkste en meest invloedrijke kunstenaars van zijn generatie’. 'In 35 jaar bracht hij een opzienbarend en veelzijdig oeuvre voort dat bestaat uit schilderkunst, sculptuur, werk op papier, installaties, performances, muziek, video, fotografie en teksten.'

Kwam er met gemengde gevoelens uit. Waarom ‘moest’ ik dit zien? Waarom zou ik naar iemands mentale shit gaan kijken? Waarom zou ik me inlaten met de verwrongen gevoelens en (niet langer) onderdrukte fantasma’s die iemand zonodig publiek moet maken in de vorm van beelden?

Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de vele loftuitingen aan het adres van Mike Kelley en deze expositie in het Stedelijk de loftuitingen zijn voor nieuwe kleren van de keizer, met dit verschil dat de maker de nodige schalksheid miste om wie dan ook in de maling te nemen. Wat overblijft is het kunstpubliek dat zichzelf voor de gek houdt, door met buitengewone ernst door de zalen te trekken, zoekend naar een bevestiging voor de aankondiging dat het werkelijk uitzonderlijk is wat het te zien krijgt.

Helaas, het werk is esthetisch oninteressant, hoe breed je ‘esthetisch’ ook opvat. De ideeën, als Kelley die al heeft, kunnen niet boeien. Het werk is humorloos, zonder lucht. Zielloosheid en zelfhaat komen bij me op, terwijl ik door de exhibitie loop, en ik heb weinig zin om mij daardoor te laten infecteren.

Wat me stoort is niet zozeer het tot expressie brengen van de eigen fantomen; daar kan interessant werk uit voortkomen (denk aan Goya’s etsen). Wat me stoort is het cultiveren van de eigen shit: de kunstenaar wil er niet echt van af; het is zijn ‘goudmijn’, ook al is het stront. Ook van werkelijk onderzoek is nauwelijks sprake. Het blijft bij zelfexploitatie, en daarmee het zichtbaar maken en uitvergroten van eigen rotzooi, meer niet, - waardoor het uiteindelijk zielloos wordt.

De obsessie met zichzelf en met de eigen troep blijkt ook in de kijkervaring van de toeschouwer: het werk overstijgt zichzelf niet en gaat geen betrekking aan met de kijker. Wat overblijft is een terugverwijzing naar de maker: kennelijk zit hem iets dwars, moet hij iets kwijt, wordt de ‘kunstenaar’ door iets geobsedeerd, - denk ik dan. Het werk communiceert niet met derden; de toeschouwer blijft er buiten. Bij schilders en tekenaars met een psychiatrische stoornis is die zelfbetrekking evident; maar is dat ook wat je verwacht van een kunstenaar?

Vanaf de jaren ’60, met voorlopers in expressionisme en surrealisme, is het gebruikelijk geworden om kunst tot vehikel te maken voor het tot-uitdrukking-brengen van innerlijke verwarringen en persoonlijke demonen, - door sommigen benoemd als ‘het onbewuste’. Maar wat schieten we ermee op? – en die vraag stel ik me als kunstliefhebber. Wie of wat is gediend bij dit exorcisme? Om zich ergens van te bevrijden? Maar is dat ook wat er gebeurt?


Met enige welwillendheid zou je het fenomeen waar Kelley een exponent van is, kunnen zien in het licht van de analyses van Charles Taylor. Deze Canadese filosoof en historicus laat zien waarom zelfexpressie belangrijk is geworden in onze cultuur. In twee lijvige studies, ‘Sources of the Self’ en ‘A Secular Age’, onderzoekt Taylor de wording van de hedendaagse subjectiviteit. Van 1500 naar 2000: wat is er in die tijd gebeurd? Kort zou je die ontwikkeling kunnen samenvatten als de gang van ‘God’ naar het ‘zelf’. Voor onze morele en levensbeschouwelijke oriëntatie richtten we ons in 1500 op een goddelijke waarheid, medegedeeld in de Bijbel, uitgelegd door theologen en filosofen, en verkondigd door geestelijken. Vrijheid van meningsuiting was irrelevant. De eigen mening deed er namelijk niet toe. Het laatste woord had de goddelijke waarheid. Wat voor mening je er als privé-persoon ook op nahield, zij was altijd ondergeschikt aan iets hogers. Dat was in 1500. Van daaruit heeft zich een lange ontwikkeling voltrokken, waarin ten slotte het individu zelf het criterium werd voor morele en levensbeschouwelijke oriëntatie, en dan zijn we uitgekomen in onze tijd. Wij ontlenen misschien veel aan een traditie, aan een religie of aan andere bronnen, maar uiteindelijk maken we zelf uit wat we acceptabel en richtinggevend vinden. In deze tijd is de vrijheid van meningsuiting dan ook uitermate belangrijk geworden. Het eigen oordeel telt. Meer nog: het is doorslaggevend geworden.

Vraag is: hoe komen we er achter wat de eigen mening is? Door in onszelf te graven vinden we niets. Om de eigen mening op het spoor te komen, moet je je uiten, - door Taylor ‘expressivisme’ genoemd. Door me te uiten wordt expliciet wat eerder zwijgend verborgen bleef. Anderen kunnen er op reageren, waardoor het me zelf duidelijk wordt wat die mening waard is; misschien behoeft zij bijstelling of wordt het me door de reacties nog duidelijker waarom ik iets vind. Ook erkenning wordt in dit zich-kenbaar-maken een factor van belang; ik wil erkend worden in wat ik belangrijk vind, ook al deelt de ander niet mijn mening. Expressivisme is dus onze manier geworden om ons moreel en levensbeschouwelijk te oriënteren, waarbij we zelf niet het enige maar wel het laatste woord hebben, - dat in tegenstelling tot een half millennium geleden.

In deze historische ontwikkeling zijn ook de functie en het belang van de kunsten veranderd. Was de kunstenaar in 1500 voornamelijk een ambachtsman, in 2000 geldt hij (of zij) als een culturele held. Denk aan de status van popmuzikanten. Met de opkomst van de Romantiek, eind 18de eeuw, speelt in de kunsten expressivisme een steeds grotere rol. En daar is een goede reden voor: een kunstenaar doet bij uitstek wat van iedereen wordt verwacht, nl zich uiten. 

In dit licht zie ik het werk van Mike Kelley: hij brengt zijn eigen demonen tot expressie. Tegelijk heb ik er mijn vraagtekens bij. Waarom zou ik me inlaten met de rotzooi van ene meneer Kelley? Eerlijk gezegd vind ik het nogal ‘boring’ om ernaar te kijken, niet alleen esthetisch gesproken, maar ook wat betreft 'human interest'.

Wat me het meeste stoort is dat de kunstenaar slechts zijn shit laat zien. Ik zie geen enkele poging om er iets anders mee te doen. Nergens transformatie, of een worsteling ermee. Nergens een poging om ermee in het reine te komen. Wat rest is een mengeling van irritatie en verbazing over de drukte die iemand maakt om zijn eigen troep uit te vergroten en te exhibitioneren. Is dat voldoende om van kunst te spreken? Ik kan het ook anders zeggen: is het okay om nog meer negativiteit de wereld in te slingeren, en dat onder de noemer van ‘kunst’? Is dat een zinvolle bijdrage aan cultuur?

Belang hechten aan het tonen van het negatieve, of het nu gedachten, gevoelens of handelingen betreft, heeft reeds een lange geschiedenis in de Westerse cultuur, en gaat terug op Aristoteles en zijn befaamde ‘catharsis’. In dit Griekse woord zit ‘katharos’, hetgeen ‘rein’ betekent. En dat is wat Aristoteles meende dat het tonen van het negatieve (bijv in drama) voor werking kon hebben, nl een reinigende.

Vraag die bij mij blijft hangen wanneer ik het werk van Mike Kelley zie (en hij is daarin niet de enige): waarom heeft het geen catharsische werking? Waarom voel ik me vooral voyeur in de privé-kelder van iemand die werk heeft gemaakt van zijn demonen zonder dat ik me er betrokken voel? En als die catharsische werking uitblijft, wat blijft er dan van het werk als kunst over? Een oefening in 'verdienstelijk' zelfmedelijden en een uitnodiging tot voyeurisme?



.

zondag 18 november 2012

Zwarte Pieten? Waarom geen bont gekleurde?




Vandaag doet Sinterklaas weer zijn intocht in Amsterdam. Met in zijn gevolg veel Pieten. Al enige tijd gaan er stemmen op die het zwart-zijn van de knechten van Sint aan de kaak stellen. Bijvoorbeeld onder de leus ‘Zwarte Piet is racisme’. Moeten de Pieten zwart zijn? Ik kan geen reden bedenken, behalve dat het traditie is, - en tradities veranderen.

Waarom geen bont gekleurde Pieten? Gisteren zag ik een jongetje met een groen-blauw-geel geschminkt gezicht. Ik kon mij hem heel goed voorstellen als Piet. En het pakje hoeft niet te veranderen.

Het heeft mij nooit echt gestoord dat de Piet een zwart gezicht heeft. Maar goed, ik ben dan ook blank en opgevoed met zwarte Pieten. Ooit heb ik enkele keren ‘Piet’ gespeeld in een schoolklas. Het effect, ook voor mezelf, zat vooral in het geschminkt en verkleed zijn, en niet in het zwarte van de Piet.

Ik kan mij evenwel goed indenken dat het heel anders wordt ervaren door mensen met een andere huidskleur. Waarom moet het hulpje van de witte goedheiligman zwart zijn? ‘Zwarte Piet is racisme’ is niet mijn leuze, maar waarom zouden we geen rekening houden met de mogelijkheid dat het kwetsend overkomt wanneer knecht Piet per definitie zwart is?

Het lijkt me dat de Sinterklaas-pret er niet minder op wordt wanneer iedereen z’n fantasie gebruikt bij het schminken van zijn knechten, van spierwit tot pimpelpaars met gele stippen, met alles daar tussenin. Integendeel. Wennen zal het snel, en het oogt veel speelser. Noem hem, of haar, Feestpiet of Bonte Piet. Probleem opgelost. Hierdoor zou Sinterklaas (weer) werkelijk een volksfeest kunnen zijn, iedereen inbegrepen.

En de strategie om verandering te brengen in deze Sinterklaas-traditie is simpel: gewoon beginnen. Pieten niet langer zwart maken, maar bont gekleurd schminken. Het doorbreken van de vanzelfsprekendheid zal wellicht verzet oproepen, maar ook dat went. Zonder aanpassingsbereidheid gaat een traditie dood, en wie wil dat nou? De Sint is al enige eeuwen oud, dus deze verandering zal hij ook wel overleven.

vrijdag 5 oktober 2012

Politieke eenwording van Europa? Eén in wat?


In de NRC-next van 4 oktober lees ik een pleidooi van Guy Verhofstadt en Daniel Cohn-Bendit voor een politieke eenwording van Europa. ‘Zonder de euro sterft Europa. Alleen een politieke federatie kan Europa en de euro redden.' Is dit wenselijk? Veel zal afhangen van de vraag: wat voor Europa? Met wat voor bevoegdheden en op welke terreinen?

De voornaamste fout in het denken over de eenwording van Europa is dat over de EU wordt gedacht in termen van een natiestaat. Het is tegelijkertijd de grootste hindernis, ook bij de tegenstanders van meer Europa. Wanneer Brussel maximaal ruimte zou laten aan de eigen cultuur, tradities, gewoontes etc van de afzonderlijke lidstaten en regio’s, en alleen werk zou maken van die zaken die werkelijk gemeenschappelijk geregeld zouden moeten worden om van betekenis te zijn in een globaliserende wereld, dan zou de sympathie voor een verenigd Europa zeker toenemen; in ieder geval zou er veel minder reden zijn voor afkeer en verzet.

De beslissende vraag is dus: wat is zaak voor Europese politiek en wat kan worden overgelaten aan de lidstaten of regio’s? In Duitsland heet zo’n politieke boedelscheiding ‘Kompetenzordnung’. Hoe zouden wij dat noemen? Competentie-afbakening? Hoe het ook mag heten, het is hard nodig. En niet in de laatste plaats om helderheid te verschaffen voor de Europese burger.

De indruk die nu wordt gewekt is dat Brussel vergaand wil regelen wat eerder in de verschillende parlementen werd geregeld. Van een verbod op stierenvechten in Spanje en restricties op het coffeeshop-beleid in Nederland, tot eisen aan de manier waarop kazen mogen worden gemaakt in Frankrijk. Ieder land kan dingen noemen waar men van vindt dat Europa zich er niet mee moet bemoeien. En terecht.

De indruk zal nadrukkelijk moeten worden weggenomen dat de EU uit is op een culturele gelijkschakeling. Laten we dus de boel omkeren: waar hebben we Brussel minimaal voor nodig? Wanneer Brussel zich aan dat minimum zou houden en bovendien luid zou uitbazuinen dat het dat ook daadwerkelijk wil (en niet meer dan dat minimum), dan is de kans veel groter dat politieke eenwording van Europa brede steun krijgt. Het betekent ook dat Brussel beleidsterreinen moet terugleggen bij de nationale regeringen. Nu bestaat nog teveel de indruk dat Brussel ons Den Haag wordt, of wil worden. En waarom zouden we dat willen? Wat voor invloed hebben we dan (nog) als burger?




zaterdag 1 september 2012

Zwanger van toekomst. N.a.v. een Parijs’ museum

Parijs is een reden rijker om te bezoeken: het Mac Val, een museum voor hedendaagse kunst, in Vitry-sur-Seine, een voorstad van Parijs. Het bestaat nog niet zo lang, sinds 2005, en huist in een tamelijk nieuw gebouw met een aantal prachtige zalen.

In ‘l’Officiel des spectacles’, wekelijkse culturele gids voor Parijs en omgeving, werd mijn aandacht getrokken door de titel van een tentoonstelling: ‘Vivement demain’. Met werk waarin de toekomst zich roert. ‘L’avenir à travers des visions poétiques, existentielles et utopiques.’ Klonk veelbelovend.

Ik ga geen beelden, video’s of installaties beschrijven die ik er gezien heb; dat lijkt me weinig zinvol. Laat ik zeggen wat me beviel.

Ten eerste, het meeste werk had niet de afgerondheid, - zoals vaak wel het geval is met gevestigd werk in de bekende musea. Werk met een openheid, niet direct te plaatsen en zonder voor de hand liggende duiding, - helemaal wat deze tijd nodig heeft.

Ten tweede: kunst als gelegenheid om in en vanuit het heden de toekomst te onderzoeken in haar mogelijkheid. (Of was het vooral de tentoonstelling die de gelegenheid schiep?)

De bezoeken aan het museum (ben er afgelopen weekend twee keer geweest) heeft op mij het effect gehad dat de kunstenaar in mij opnieuw is ontwaakt, en zich heeft gevoegd bij de filosoof, zodat een eerder verlangen wederom vlam heeft gevat: insteken op het leven als kunstenaar-filosoof. Oftewel, filosofie als creativiteit uitgebreid. Met alle mogelijke middelen. Om te onderzoeken en tot leven te wekken, wat ik de moeite waard acht, nl een nieuwe menswaardigheid in een veranderende cultuur, die het verleden als een oude huid van zich af schudt. Filosofie en kunst, en het liefst in combinatie, om geboren te laten worden waar deze tijd zwanger van gaat.

In Parijs is dit museum een verademing. Ben op dit moment vooral geïnteresseerd in hedendaagse kunst. Parijs is daar niet zo’n goede plek voor. De grote moderne musea, zoals Beaubourg, zijn werkelijk museum, in de gevestigde zin: gericht op wat de tand des tijds zal doorstaan en op bevrediging van de smaak van het grote publiek. Ik kende in Parijs geen plekken waar ruimte werd geboden aan nieuwe ontwikkelingen en experimenten. Het MacVal is wat dat betreft een aanwinst.