.
‘HET’, OPNIEUW
Oorlog ben ik niet vergeten.
De wreedheid ervan ben ik vergeten,
en kwaadaardigheid,
als reële mogelijkheid,
als realiteit.
Het grimmige,
het verbetene,
het bruinhemdige
het fanatieke
in ons,
in mij.
Het eronder willen krijgen,
het betaald willen zetten,
het willen straffen,
het willen laten lijden.
Het verharden en de ijzeren wil,
meedogenloos,
niet alleen in nazi’s en stalinisten,
niet alleen in extreemrechts,
of in het andere Amerika.
Ik wil niet langer verhullen
met een laagje zonneschijn
of vermaak.
Niet langer verhullen,
ook niet met boeken en meningen,
noch met wijsheden.
En evenmin in verhullende trots en pronkende verhalen,
noch in stoer niet-weten.
Zij blijken zo veel aan het zicht te onttrekken.
We verkeren in een schaduwgevecht,
zo lijkt het,
en niet één dat voor altijd kan worden uitgevochten of beslist.
‘Het’ zal telkens weer terugkomen,
en nu zó.
In die zin is het wereldoorlog,
Eerst moest ik enkele zijstappen zetten,
om te ontdekken wat er gaande is.
Zoals feitelijkheden,
en ook de andere kant,
willen begrijpen wat de ander drijft,
wat zijn motieven zouden kunnen zijn,
en wat zijn rechtvaardigingen.
Om te weten wie de tegenstander is,
om zelf nog beter te kunnen opstaan,
te gaan staan voor wat ik belangrijk vind,
zo meende ik.
Maar dan ontdek ik dat ik ‘het’ voor redelijk houd,
en dat terwijl er groot onrecht wordt gedaan,
misdadig zwaar leed toegebracht,
misère en verdriet,
enorm veel,
niet te bevatten veel,
kapot gemaakt, vernield en vernietigd,
om te beginnen mensen,
hart en bloed zoals ik,
en hun dagelijks leven,
gewoon kapot gemaakt.
En dat ‘het’ geen kwestie is van begrijpen,
noch van motieven en rechtvaardigingen,
maar diepe ellende,
door mensen aangedaan,
moedwillig,
willens en wetens,
gecalculeerd dood en verderf zaaien
in onschuldige levens,
ook al zullen veel Russische soldaten nauwelijks weten
waarvoor ze vechten,
of waartegen.
Begrijpen?
Misschien, maar niet als eerste en belangrijkste.
Er is helemaal niets normaal aan oorlog.
Aan 'het' valt helemaal niets te onthullen,
noch te verduidelijken.
‘Het’ is kwaadaardig en duister,
en ‘het’ is des mensen.
In mij ook,
dus.
En ja,
dat kwam aan,
komt vlijmscherp binnen,
en stuit op het harde in mij,
het harde en verhardende,
het hard willen zijn,
stijfhoofdig worden
en willen stuk maken,
er niet om geven
wat ‘het’ aanricht.
En ‘het’ is al jaren gaande,
als oorlog,
of conflict,
in de Oekraïne,
en elders
in Europa en de VS,
in NL,
en ook in mij.
En de fascinatie ervoor groeide eveneens,
als een dagelijks spektakel,
alsof ‘het’ een spektakel is,
iets om naar te kijken,
en om over te rapporteren met een mening,
om over na te denken
op afstand,
en om heimelijk te voeden met belangstelling
en aandacht.
Er langzaam ook enige sympathie voor krijgen,
zo van: er-zit-toch-ook-iets-in,
vooral wanneer ‘het’ een verhaal heeft
dat niet helemaal dwaas is
en iets aanspreekt dat er ook mag zijn,
zogezegd,
een verhaal dat er zelf om vraagt,
eist
niet genegeerd te worden,
en waarom wel, niet waar?
Dus, waarom niet er dan ook aandacht aan schenken,
inclusief enige welwillendheid?
Zoals het klinkende verhaal van Zemmour
of anderen die onverdraagzaamheid en vernedering voorstaan.
Immers, ‘het’ moet er toch kunnen zijn?!
En dan nu ontdekken dat dit alles wolf in schaapskleren is,
of beter, de wolf noemen die er mag zijn,
want een wolf is toch ook een dier,
en in de dierentuin mogen alle dieren er zijn,
immers.
Maar wat als die afstand,
die dierentuinafstand,
van tv en spektakel,
slechts virtueel blijkt,
en tegelijk buitengewoon reëel is,
zoals nu: roofdieren in actie.
Niet alleen naast de deur, in buurlanden,
maar ook in huis,
in eigen huis.
Kom verder,
dat is het enige wat ik nu kan zeggen.
Ik wil ‘het’ onder ogen zien,
in mijzelf ontdekken,
en ‘het’ niet langer buiten de deur aanwijzen.
‘Het’ betreft een grote oorlog,
en die begint in mij,
ook om er iets aan te doen,
of om er iets méé te doen.
Ik weet nog niet wat of hoe.
Minstens om ‘het’ als een pitbull
in mijn getraliede ruimte
te verwelkomen,
en het met hem uit te houden.
Om te beginnen, het met mijn pitbull uithouden,
of is het een hyena, bijtgraag en verscheurend?
Goed kennen doe ik hem nog niet.
In ieder geval niet langer wegsluiten,
of negeren.
De wolf buiten, in welk formaat ook, heeft een broer in mij.
Hij lag in de schaduw van mijn verblijf
en is tevoorschijn gekomen.
Of beter,
hij is aan het licht gekomen door een oorlog
die helemaal niet zo extern blijkt te zijn,
maar ook eigen.
Ik weet niet of mijn weerwolf getemd kan worden.
Ik weet niet of ‘het’ huisdier kan worden.
Ik weet ook niet of ik dat moet willen.
Minstens beseffen dat ‘het’ er is, en hem zien,
en onderzoeken door toe te laten.
Misschien blijkt ‘het’ een coyote,
belichaming van omvormende kracht,
zoals Indianen beweren.
Misschien ook niet, en is hij eerder een hydra.
Mijn aandacht voor de oorlog zou moeten,
zou kunnen beginnen
met aandacht voor mijn eigen vervloekte deel,
voor de wilde, ongetemde hond die in mij huist,
die in mijn kelder rondzwerft,
en zich voedt met onvrede en frustratie.
Hoe mijn hart open te houden voor wat erin schuilgaat?
Rauw gevoelig voor iedereen en alles
en niet alleen wat bevalt.
Laat ik het proberen.
POST SCRIPTUM
Jarenlang heb ik mij niet willen verdiepen in het ‘kwaad’.
De fascinatie voor de nazi’s heb ik nooit gedeeld.
Machtspolitiek: ik wist van het bestaan ervan, maar het bleef bij gedachten.
Hetzelfde wat betreft massale wreedheid en het begaan van gruwelijkheden.
Alsof ‘het’ iets van het verleden was, of alleen nog gebeurde in ‘achtergebleven’ delen van de wereld, zoals het Midden-Oosten of Afrika, beheerst door godsdienst en andere lichtgelovigheid, - vergeef me de arrogantie.
In de 21ste eeuw van het moderne leven zou zoiets niet meer voorkomen, toch?
Ik was verbaasd, ja verbijsterd, toen ik haat en kwaadaardigheid meemaakte in mijn directe, intieme omgeving. En ook dát – terwijl het me veel pijn heeft gedaan – bleef ik zien als een uitzondering, of als ziek. Menen dat het meer was dan dat, kon niet waar zijn.
En nu? Wat nu?
Ben ik zelf kwaadaardig geweest zonder het te zien?
En hoe staat het met mijn haat? – versteend dan wel lichtgloeiend.
En andere agressie?
Ook wist ik uit eigen ervaring hoe beschadigend de obsessie met uitverkorenheid kan zijn, met name wanneer verbonden met godsdienst en identiteit. Ik heb eronder geleden en heb er gevoelige littekens aan over gehouden: mijn jeugd en opvoeding werden erdoor beheerst, met een vriendelijk gelaat weliswaar, maar toch.
En ja, ook hieraan heb ik niet al te veel willen verbinden, terwijl ik het onmiddellijk ruik wanneer er sprake van is in persoonlijke verhalen of in het wereldnieuws.
Heb ik ook dit kwaad weggedacht naar de verleden tijd en naar vroegere levensovertuigingen?
Heb ik het leed willen wegdrukken om er geen last van te hebben?
Eerder heb ik de link niet willen leggen met menszijn, in het algemeen, en dus met mijzelf.
Moet ik onder ogen zien dat het anders is?
Buiten schot blijven lijkt niet meer mogelijk.
Noot:
Deze overpeinzing is ontstaan naar aanleiding van het lezen van een stuk dat mij enorm trof: ‘Nu weten we het’, geschreven door de Russische schrijver Dmitry Glukhovsky (De Groene Amsterdammer, 21 maart 2022).