Een bezoek aan museum Boijmans van Beuningen. Tentoonstellingen met eigentijdse kunst bezoeken is voor mij een welkome ervaring. Ik kan het soms bijzonder nodig hebben: om ontheven te raken van dagelijkse beslommeringen en me te laten inspireren door de sfeer die deze kunst ademt. Wat maakt eigentijdse kunst zo bijzonder? (De aanduiding ‘eigentijds’ moge vreemd lijken; ik doel op de beeldende kunst vanaf begin 20ste eeuw tot nu, met pioniers in de 19de). Anders gezegd, met een oneigentijds woord: wat is haar ziel? Als kunst kenmerkend is voor een tijd en cultuur, wat zegt de eigentijdse kunst dan over de onze? Om deze vragen te verkennen neem ik een aanloop vanuit eerdere tijden. (Boijmans biedt daar uitstekend de gelegenheid toe.)
Bij Middeleeuwse kunst voel ik me een kerk ingetrokken. Zelfs bij schilderijen van Jeroen Bosch krijg ik dat gevoel; zij krijgen betekenis in de context van kunst die in dienst stond van eredienst en devotie. Aangenaam, deze fantasievolle verstilling, maar meer dan een wandeling van herkenning levert het meestal niet op. Misschien dat deze kunst in een kerkelijke omgeving meer effect heeft. Kaarsje erbij. Wierook. In een museum staan deze schilderijen vooral mooi te wezen, maar is dat wel passend? Zeker is dat hun functie een andere was.
Rond 1500 begint de lucht op te klaren. Minder engelen en goddelijke sferen, meer wolken, bergen en landschappen, en menselijke portretten. Denk aan Leonardo da Vinci. In de moderne tijd ontdekt de Europese mens de werkelijkheid van alledag. Dat gebeurt in wetenschap, terwijl er technologie wordt ontwikkeld die steeds meer grip geeft op de tastbare werkelijkheid. Ook in de kunst toont zich de interesse voor wat zich zintuiglijk aan ons voordoet. Op alle mogelijke manieren wordt de werkelijkheid onderzocht. (Is er in dat opzicht sprake van een ‘renaissance’? Ik vraag het me af. Beelden uit de Oudheid stellen meestal een ideaal voor ogen, niet wat men aantrof.) Alles, elk onderwerp, elke mythe, elke gebeurtenis of situatie kan in de moderne tijd aanleiding zijn voor picturale ontdekkingsreizen, om háár in beeld te brengen: de zintuiglijke werkelijkheid, in al haar facetten. (Je zou je bij de weelde aan schilderijen die vanaf de 16de eeuw is ontstaan kunnen afvragen of de onderwerpen er wel toe doen. Ligt de eigenlijke fascinatie niet bij de zintuiglijke werkelijkheid zelf?)
De Nederlandse kunst speelt in deze terreinverkenningen een bijzondere rol. Als ergens het alledaagse leven serieus werd genomen als onderwerp voor schilderkunst, dan was het wel hier ten lande. Van stillevens tot landschappen. Van huiselijke taferelen tot burgerportretten. Ook poëten als Rembrandt en Vermeer namen hun vertrekpunt in de waarneembare wereld.
Deze exploraties raken in de 19de eeuw gaandeweg uitgeput. Bovendien komen technische media tot ontwikkeling, zoals fotografie en film, die heel direct zijn in hun weergave; de schilderkunst krijgt een forse concurrent. Impressionisme is in feite het uiterste van de kunst in de moderne tijd. (Ik heb nooit goed begrepen waarom het impressionisme wordt gerekend tot de nieuwste kunst. Is het niet een verdergaande exploratie van de werkelijkheid zoals we die zintuiglijk waarnemen, met speciale aandacht voor de werking van licht?) In het pointillisme tenslotte lost de zichtbare werkelijkheid letterlijk op, in een tableau van kleine, losse punten.
In de ontwikkeling die volgt zijn Van Gogh en Gauguin overgangsfiguren, breuken en pioniers tegelijk. (In de beeldhouwkunst zou je Rodin kunnen noemen.) In hun kunst manifesteert zich iets nieuws: de werkelijkheid gezien en getransformeerd door de ogen van de individuele beleving. Natuurlijk speelde de beleving van de kunstenaar altijd al een rol in het maken van kunst, maar nu wordt zij hoofdonderwerp, en persoonlijk. Werkelijkheid én beeld worden experimenteertuin voor de speel- en experimenteerdrift van de kunstenaar. De zintuiglijke werkelijkheid benut als projectiescherm en als voorraadkamer aan elementen, ten behoeve van eigen waarheden, - interpretaties die zich gaandeweg minder bekommeren om de werkelijkheid zoals men die aantreft. Ook de picturale middelen worden onderdeel van het experiment, zeker in de loop van de 20ste eeuw. De werkelijkheid wordt iets om te transformeren, ook in kunst. Zij is niet louter voorwerp van beschouwing of onderzoek, maar om mee te spelen. De waarheid van het beeld is niet meer kwestie van ontdekken, maar wordt een uitvinden.
Wat mij in eigentijdse kunst opvalt (en aanspreekt) is de vrijheid die eruit spreekt, of minstens de zucht ernaar. Vrijheid in verbeelding, vrijheid in materiaalgebruik, vrijheid in mentaliteit. Kijk naar Picasso, Klee, Kandinsky, om er enkelen te noemen. Kunst wordt manifestatie van vrije of zich bevrijdende geesten. Sommigen (zoals de surrealisten) zien haar zelfs als revolutionair middel ter culturele bevrijding.
Eigentijdse kunst is er niet per se om van te genieten; zij wil transformeren: de toeschouwer, de wereld, of allebei, en in de eerste plaats de kunstenaar zelf.
Wanneer je kunstgeschiedenisboeken doorneemt, met name de breedpubliekelijke, dan is opmerkelijk hoe slecht men raad weet met de beeldende kunst van de afgelopen 40 jaar. Zeg maar vanaf Beuys ongeveer. Is zij anders dan de kunst die begon met pioniers als Van Gogh en Gauguin? Voorlopig blijf ik haar zien als onderdeel van eenzelfde culturele beweging, - niet door te kijken naar onderwerp of materiaalkeuze, maar gemeten naar het effect dat het werk op mij heeft: een gevoel van vrijheid, spel en experiment.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten